dinsdag 31 maart 2015

HET BOVENZINNELIJKE ELEMENT IN DE GESCHIEDBESCHOUWING Dornach, 26 oktober 1918 Rudolf Steiner

HET BOVENZINNELIJKE ELEMENT IN DE GESCHIEDBESCHOUWING

Dornach, 26 oktober 1918


Zelfs als men binnen de grenzen blijft die men nu nog in acht dient te nemen bij het bespreken van deze dingen, kan men niet over het mysterie van het boze spreken in de vijfde na-atlantische cultuurperiode, de periode van de bewustzijnsziel, waarin we nu leven, zonder daarbij diep geroerd te zijn. Want daarmee wordt iets aangeroerd, wat tot de grootste en meest diepzinnige geheimen van de vijfde na-atlantische periode behoort, en dat, wanneer het besproken wordt,  nog weinig respons ontmoet omdat de meeste mensen nu nog niet de capaciteiten hebben ontwikkeld om dit soort dingen te begrijpen. De mogelijkheden om hiermee gevoelsmatig op een goede manier om te gaan zijn nog weinig ontwikkeld. Toch is het zo, dat in alle zogenaamde geheime genootschappen van deze tijd men wel steeds opnieuw op een beeldende manier geprobeerd heeft zich bezig te houden met zaken zoals het mysterie van het boze en het daarmee samenhangende mysterie van de dood. Maar deze beeldende beschrijvingen, zoals bijvoorbeeld ook in de zogenaamde vrijmetselaarsloges, worden vooral de laatste decennia (sinds 1870)  niet al te serieus verzorgd, of wel worden zij verzorgd op een manier die ik bijna twee jaar geleden[1] met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen in deze tijd heb aangegeven.
Ik had wel degelijk diepgaande motieven om me er toen mee bezig te houden, want wie over dit soort  dingen iets weet, weet ook in welke diepe lagen van het menselijk wezen men eigenlijk terechtkomt. Maar uit vele zaken is gebleken hoe weinig wil aanwezig is om begrip voor dit soort dingen te ontwikkelen. De wil om deze geheimen te begrijpen zal zeker nog wel komen en dat is nodig ook, daar moet voor gezorgd worden. Wanneer men over dit soort dingen spreekt, heeft het er soms de schijn van dat men kritiek wil uiten over een of ander aspect van de huidige tijd. Ook wat ik gisteren ter illustratie naar voren heb gebracht over de aard van de burgerlijke wereldbeschouwingen met name sinds de laatste drie decennia van de negentiende eeuw kan men, wanneer men het triviaal wil opnemen als kritiek opvatten. Maar alles wat ik hier nu vertel is niet als kritiek bedoeld, maar wordt gezegd om dingen te benoemen, te karakteriseren, zodat men leert inzien welke krachten en impulsen er geheerst hebben. Deze impulsen zijn vanuit een bepaalde invalshoek zelfs noodzakelijk geweest. Men zou ook het bewijs kunnen leveren dat het een noodzaak is geweest dat het burgerdom van de beschaafde wereld de tijd vanaf 1840 tot aan het eind van de zeventiger jaren van de negentiende eeuw heeft verslapen. Men zou deze slaapperiode kunnen neerzetten als een wereldhistorische noodzaak. Maar ondanks dat is het nu wel nodig dat het begrijpen van wat deze cultuurslaap eigenlijk heeft betekend in positieve zin gaat werken en met positief bedoel ik, dat daardoor bepaalde inzichten en wilsimpulsen gaan ontstaan die de komende tijden werkzaam zullen zijn.
Twee mysteries, die ik zoals gezegd slechts binnen bepaalde grenzen kan behandelen, zijn van heel bijzondere betekenis voor de ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de bewustzijnsziel (1413-3573), namelijk het mysterie van de dood en het mysterie van het boze. Dit mysterie van de dood, dat voor de huidige tijd op een bepaalde manier samenhangt met het mysterie van het boze,  leidt ons in eerste instantie tot het opperen van de belangrijke vraag: wat heeft de dood überhaupt met de menselijke ontwikkeling te maken?
Ik heb kort geleden weer een opnieuw naar voren gebracht, dat wat nu voor wetenschap moet doorgaan het zich erg gemakkelijk maakt bij dit soort zaken. Dood is voor de meeste wetenschappers het ophouden van het leven. En dat verschijnsel doet zich volgens hen zowel bij planten, dieren als mensen voor. De geesteswetenschap maakt het zich niet zo gemakkelijk, door op zo’n manier alles over een kam te scheren. Want dan zou men, wanneer een zakhorloge weigert verder te tikken dat ook als de dood van dat apparaat kunnen beschouwen. De dood is voor de mens iets heel anders dan de zogenaamde dood van planten of dieren. Men kan het verschijnsel van de dood alleen leren kennen wanneer men het in zekere zin tegen de achtergrond van de krachten ziet, die in het heelal actief zijn en die, omdat de mens zich ook in hun invloedsgebied bevindt, bij hem de fysieke dood veroorzaken. Er werken in het heelal bepaalde krachten, bepaalde impulsen zonder welke de mens niet zou kunnen sterven. Deze krachten werken in het heelal en de mens maakt deel uit van het heelal; zij werken ook in de mens en zorgen er voor dat hij sterft. Men zou zich nu de vraag moeten stellen: deze krachten, die in het heelal actief zijn, wat doen die verder nog behalve ervoor te zorgen dat de mensen sterven? – Het zou volledig onjuist zijn, wanneer men zou denken dat deze krachten in het heelal werkzaam zijn om de mensen de dood te brengen, te laten sterven. Dat is niet het geval. Dat deze krachten bij de mens de dood veroorzaken, is in zekere zin een bijwerking, alleen maar een bijwerking. Om een vergelijking te gebruiken: Geen mens zou op het idee komen om te beweren  de locomotief bij de spoorwegen ervoor dient om geleidelijk aan de rails te vernielen. – Maar toch doet een locomotief dat; langzaam maar zeker wordt de rails onbruikbaar door wat de locomotief doet, daar is niets aan te doen. Maar dat is beslist niet de taak van een locomotief; die ligt op een ander gebied. En wanneer iemand de definitie zou gebruiken: Een locomotief is een machine die als opgave heeft de rails tenslotte onbruikbaar te maken zou natuurlijk onzin uitkramen, hoewel men niet kan ontkennen dat dit wel degelijk gebeurt. Zo is het ook een onjuiste gedachte, wanneer we zouden zeggen, dat die krachten in het heelal waardoor de mens moet sterven er zijn om ervoor te zorgen dat de mens sterft. Dit is alleen maar een bijwerking, een nevenverschijnsel. Zij doen dit naast hun eigenlijke taak. Maar wat is dan de eigenlijke opgave van die krachten die als bijwerking de mens de dood bezorgen? De opgave van de krachten die er ook voor zorgen dat de mens sterft is de mens het volledige vermogen van zijn bewustzijnsziel te schenken. Hieruit kunt u opmaken hoe innig het mysterie van de dood samenhangt met de ontwikkeling van de vijfde na-atlantische periode en hoe belangrijk het is dat in deze periode het mysterie van de dood in de volle openbaarheid gebracht wordt. Want het zijn precies die krachten die in hun bijwerking de mens doen sterven, die er eigenlijk voor dienen de mens op zijn ontwikkelingsweg het vermogen te schenken zijn bewustzijnsziel te gebruiken, dit vermogen bij hem in te planten. Let wel, het gaat hier niet om het inplanten van de bewustzijnsziel zelf, maar om het schenken van het vermogen de bewustzijnsziel te gebruiken.
Dit leidt u niet alleen tot het begrijpen van het mysterie van de dood, maar ook tot het vermogen om bij belangrijke zaken exact te denken. Het tegenwoordige denken is, mag ik zo vrij zijn om me zo uit te drukken, in vele opzichten gewoonweg slordig. Dit is weer niet als kritiek maar als karakterisering bedoeld. Het denken van tegenwoordig, vooral in de gangbare wetenschap, is bijna helemaal van een niveau, dat de uitkomsten ervan te vergelijken zijn met de uitspraak: de locomotief is er om de rails op den duur onbruikbaar te maken. Want wat in de huidige wetenschap zoal over een en ander gezegd wordt is van een dergelijke kwaliteit. Het is van een kwaliteit, die niet werkelijk tot iets leidt, zeker niet tot een heilzame ontwikkeling van de mensheid in de toekomst. En een heilzame ontwikkeling van de mensheid is in dit tijdperk van de bewustzijnsziel alleen mogelijk wanneer dit met het volle bewustzijn gebeurt.
Het moet steeds weer herhaald worden dat dit in deze tijd een diepe waarheid is. Men hoort steeds weer opnieuw dat hier of daar mensen optreden, die uit een schijnbaar diepgewortelde wijsheid allerlei sociaal-economische ideeën naar voren brengen en dat nog steeds doen vanuit het bewustzijn, dat men tegenwoordig nog dit soort ideeën kan ontwikkelen zonder dat men daarbij de hulp van de geesteswetenschap nodig heeft. Wil men denken in de zin van onze tijd, dan moet men weten dat iedere poging, om in welke vorm dan ook iets te zeggen over toekomstige sociale omstandigheden, kwakzalverij is wanneer men daarbij niet de geesteswetenschap als basis gebruikt. Alleen degene die dit volledig inziet, denkt in de zin van onze tijd. En wie in deze tijd nog luistert naar allerlei professorenwijsheid over een sociaaleconomie, die gefundeerd is op een geestloze wetenschap, verslaapt zijn tijd..
Deze krachten, die wij de krachten van de dood noemen, hebben het fysieke van de mens al vroeger aangegrepen. Hoe dat gebeurd is kun u in mijn “Wetenschap van de Geheimen der Ziel”  lezen. In de psyche van de mens hebben deze krachten zich nog maar kort geleden gevestigd. De mens moet voor de rest van de aardeontwikkeling deze doodskrachten in zijn wezen opnemen en in de loop van de huidige periode werken deze krachten op zodanige manier in hem, dat hij het vermogen van de bewustzijnsziel volledig tot uitdrukking, tot openbaring brengt.
Zoals ik tot nu toe over het mysterie van de dood gesproken heb, dat wil zeggen over de krachten die in het heelal actief zijn als krachten die de mens de dood brengen, kan ik op dezelfde methodische wijze op de krachten van het boze wijzen.  Ook deze krachten van het boze zijn niet van dien aard dan men kan zeggen dat zij binnen de menselijke gemeenschap zorgen voor de misdaden. Ook dit is alleen maar een bijwerking. Wanneer de krachten van de dood niet in het heelal aanwezig zouden zijn, zou de mens de bewustzijnsziel niet kunnen ontwikkelen, hij zou hierdoor op de aarde niet verder de ontwikkeling kunnen doormaken die nodig is om de krachten van het geesteszelf, de levensgeest en de geestesmens op te nemen. Daarvoor moet hij eerst de bewustzijnsziel hebben ontwikkeld. Om dat te doen moet hij de krachten van de dood in de loop van de vijfde na-atlantische periode, dus tot het midden van het vierde millennium volledig met zijn eigen wezen verbinden. Daartoe is hij in staat. Maar hij kan niet op dezelfde manier de krachten van het boze met zijn eigen wezen verbinden. De krachten van het boze zijn in het heelal, in de kosmos van dien aard, dat de mens deze pas in het Jupitertijdperk  op dezelfde  manier kan opnemen als hij nu de krachten van de dood opneemt. Men kan dus zeggen: met een geringere intensiteit, slechts ingrijpend in een deel van zijn wezen, werken de krachten van het boze op de mens. – Wanneer men wil binnendringen in het wezen van deze krachten, dan mag men niet de uiterlijke gevolgen van deze krachten in ogenschouw nemen, maar dan moet men het wezen van het boze daar opzoeken, waar het volledig als zichzelf aanwezig is, waar het werkt zoals het werken moet, omdat de krachten, die als het boze in het heelal een rol spelen, ook invloed hebben op de mensen. En daar begint dan datgene, wat men alleen maar diep bewogen tot uitdrukking kan brengen, wat men alleen maar kan zeggen, wanneer men gelijktijdig de voorwaarde stelt dat deze dingen werkelijk met de diepste ernst worden opgenomen. Wanneer men op zoek gaat naar het boze in de mens, vindt men dit niet in de boze handelingen, die zich binnen de menselijke gemeenschap voordoen, maar men moet het zoeken in de boze neigingen van de mens, in de neigingen tot het boze. Men moet in eerste instantie de zaak volledig abstract benaderen, helemaal afzien van de gevolgen van deze neigingen, die zich in meerdere of mindere mate bij de mens voordoen, men moet de blik uitsluitend richten op de neigingen tot het boze. En dan kan men vragen: Bij welke mensen werken de boze neigingen in de huidige, vijfde na-atlantische periode, die neigingen, die in hun nevenwerking zich manifesteren als boze daden, bij welke mensen werken deze boze neigingen?
Wel, het antwoord op deze vraag krijgt men wanneer men probeert over de zogenaamde drempel van de wachter te gaan en zo het menselijk wezen werkelijk leert kennen. Daar vinden we het antwoord  op deze vraag. En dat antwoord luidt als volgt: Bij alle mensen liggen in het onderbewustzijn sinds het begin van de vijfde na-atlantische periode de boze neigingen, de neigingen tot het boze. – Ja, juist daaruit bestaat de intrede van de mens in de vijfde na-atlantische periode, de cultuurperiode van deze nieuwe tijd, dat hij in zich opneemt de neigingen tot het boze. Weliswaar radicaal, maar toch juist geformuleerd zou men het volgende kunnen zeggen: Wie de drempel naar de geestelijke wereld overschrijdt doet de volgende ervaring op: Er bestaat geen misdaad in de wereld, waartoe niet iedere mens in zijn onderbewustzijn geneigd is, voor zover hij een deelgenoot is van de vijfde na-atlantische periode. Het gaat dus om de neiging;  of in het ene of andere geval deze neiging ook daadwerkelijk in daden wordt omgezet, hangt van heel andere omstandigheden af dan van deze neiging. U ziet dus dat wanneer we onomwonden de mensheid de waarheid willen zeggen dat niet bepaald aangename mededelingen zijn.
Des te meer werpt zich dan de vraag op: Ja, wat willen deze krachten, die in de mens de neiging tot het boze veroorzaken, wat willen deze krachten eigenlijk dan door allereerst zo binnen te druppelen in het menselijke wezen, door zo in het menselijk wezen binnen te stromen? Wat willen deze krachten? – Zij zijn zeker niet in de kosmos aanwezig om boze handelingen in de menselijke samenleving te veroorzaken. Dat wordt veroorzaakt door krachten en oorzaken die wij nog zullen bespreken. Deze krachten van het boze zijn,  evenmin als de krachten van de dood er zijn om de mensen te laten sterven, in de kosmos aanwezig om de mensen tot misdadige handelingen aan te zetten, maar zij zijn er om, wanneer de mens met de bewustzijnszielefase bezig is, in hem de neiging op te roepen het geestelijke leven te ontvangen op een manier zoals ik die gisteren  heb beschreven.
In de kosmos werken deze krachten van het boze. De mens moet hen opnemen. Door hen op te nemen legt hij de kiem in zichzelf om het spirituele leven met de bewustzijnsziel te beleven. Zonder deze krachten zou dat niet mogelijk zijn. Deze boze krachten zijn er echt niet om boze daden te veroorzaken, die door de fatsoenlijke menselijke gemeenschap worden afgekeurd, maar zij zijn juist aanwezig om ervoor te zorgen dat de mens op het niveau van de bewustzijnsziel kan doorbreken naar het geestelijke leven. Zou de mens deze neigingen tot het boze, die ik net besproken heb, niet opnemen, dan zou hij niet vanuit de bewustzijnsziel de impuls hebben om zich open te stellen voor de geest die uit het heelal komt en die vanaf nu al het overige culturele leven moet bevruchten. Gebeurt dat niet dan is dat het einde van de menselijke ontwikkeling. En wij doen er het beste aan wanneer we  eerst eens kijken naar wat er moet ontstaan uit die krachten die ons in de boze daden van de mens als karikatuur tegemoet treden, wanneer we ons afvragen wat er onder invloed van deze krachten, die gelijktijdig de krachten zijn voor de neiging tot het boze in ons, in de ontwikkeling van de mensheid moet gebeuren.
Ziet u, wanneer men over deze dingen spreekt dan komt men zeer dicht aan de kern van de mensheidsontwikkeling. Al deze dingen hangen immers ook samen met het vreselijke noodlot dat in deze tijd de mensheid getroffen heeft. Want deze vreselijke gebeurtenissen die de mensen hebben getroffen en nog zullen treffen zijn alleen maar een weerlichten als vooraankondiging voor heel andere dingen die over de mensheid zullen komen; een weerlichten, dat nu dikwijls het tegendeel laat zien van wat er nog te gebeuren staat. Deze dingen zijn geen aanleiding tot pessimisme, maar moeten wel leiden tot daadkrachtige impulsen, tot een ontwaken. Er is dus geen aanleiding tot pessimisme, maar we moeten wel wakker worden.
Wanneer we van een concrete verschijning uitgaan, dan bereiken we misschien het gemakkelijkst het doel van deze voordracht. Ziet u, ik heb gisteren al gezegd: een wezenlijk impuls in de ontwikkeling van de mensheid in het tijdperk van de bewustzijnsziel moet het groeien zijn van het wederzijdse interesse tussen de mensen zoals ik dat gisteren heb beschreven. De belangstelling die de ene mens voor de andere heeft moet steeds groter worden. Dit interesse moet de hele rest van de aardeontwikkeling groeien en wel op vier gebieden. Het eerste gebied is, dat de mens, om zich op weg naar de toekomst te ontwikkelen, zijn medemensen gaat zien op een manier die steeds verder gaat afwijken van de huidige. Nu (vert. 1918) is de mens, hoewel hij al iets meer dan een vijfde van het tijdperk van de bewustzijnsziel geabsolveerd heeft, nog weinig geneigd zijn medemensen te zien, zoals hij dat in de loop van het tijdperk van de bewustzijnsziel, tot in het vierde millennium, moet leren. De mensen zien elkaar nu nog op een wijze waarbij zij het belangrijkste over het hoofd zien; zij hebben dus eigenlijk geen oog voor de andere mensen. In dit verband hebben de mensen nog niet volledig gebruik gemaakt, van wat er in de zielen gedurende verscheidene incarnaties is ontwikkeld door de kunst. Van de ontwikkeling van de kunst kan veel worden geleerd. Ik heb op verschillende plaatsen al menige aanduiding gegeven.over dit leerproces via de ontwikkeling van de kunst. Het valt immers niet te ontkennen, wanneer men enigszins symptomatologisch de dingen bekijkt, hoe ik juist in deze voordrachten aan het licht heb gebracht, dat het kunstzinnige scheppen en genieten in bijna alle takken van de kunst in verval is geraakt. En dat uit alles wat men de laatste decennia op kunstzinnig gebied geprobeerd heeft voor iemand die daar gevoel voor heeft duidelijk blijkt, dat het kunstzinnige in een periode van verval verkeert. Het belangrijkste wat zich in de toekomst via het kunstzinnige moet voortplanten in de mensheidsontwikkeling, is dat de mensheid via de kunst het vermogen moet ontwikkelen om dingen en mensen op een andere manier te gaan zien.
Ziet u, alle kunst heeft iets in zich – natuurlijk heeft iedere tak van cultuur vele twijgen met alle nevenverschijnselen die daarbij horen – wat geschikt is om de mens te leiden tot een diepere, meer concrete mensenkennis. Wie zich echt verdiept in de kunstzinnige vormen, die bijvoorbeeld door de scheppende activiteit in de schilderkunst of de beeldhouwkunst tot stand komen, of in het wezen van de innerlijke bewegingen, die door de muziek of de dichtwerken pulseren, wie zich daarin verdiept, wie kunst werkelijk innerlijk beleeft – dat doen tegenwoordig zelfs de kunstenaars  niet -, wie de kunst echt in zijn binnenste beleeft, die doordringt zichzelf met iets, dat hem in staat stelt de mens op een bepaalde manier, in de richting van wat de mens als beeldnatuur is, te begrijpen. Want het zal in dit tijdperk van de bewustzijnsziel een  eigenschap van de mensen moeten gaan worden dat hij leert de mens op een beeldende manier te kunnen zien. Wanneer we naar de mens kijken en zijn hoofd zien, dat wijst dat hoofd terug naar het verleden. Zoals de droom wordt gezien als een herinneringsbeeld uit het uiterlijke zintuiglijke leven en daardoor zijn signatuur krijgt, zo wordt voor hen die de dingen in hun werkelijkheidswaarde doorzien, al het uiterlijk zintuiglijke weer beeld van het geestelijke. We moeten het geestelijke oerbeeld van de mens leren doorzien via zijn beeldnatuur. Dan zal de mens voor zijn medemens in de toekomst transparant worden. Hoe het hoofd is gevormd, hoe de mens zich voortbeweegt zal met  een andere innerlijke deelname  en  belangstelling worden waargenomen dan de manier waarop tegenwoordig de mensen nog geneigd zijn elkaar te beschouwen. Want men zal van mening zijn dat men de mens pas dan tot in zijn ik leert kennen, wanneer men zijn beeldnatuur op de hier beschreven manier heeft begrepen, wanneer men met het basisgevoel de mens tegemoet kan treden, dat wat de uiterlijke fysieke ogen van de mens zien, zich tot zijn ware bovenzinnelijke werkelijkheid verhoudt als een schilderij dat op het doek is geschilderd zich verhoudt tot de werkelijkheid die het weergeeft. Dit basisgevoel moet ik ontwikkelen. Men moet de mens niet zodanig tegemoet treden – dat moet men leren - , dat men hem alleen maar beschouwt als de een samenhang van botten, spieren, bloed enzovoort, maar men moet tegenover de mens het gevoel leren ontwikkelen dat we te maken hebben met een eeuwig, geestelijk bovenzinnelijk wezen. Wanneer ons dan een mens passeert denken we echt niet dat we hem kennen, wanneer deze mens niet in ons de innerlijke blik doet richten op wat hij als een eeuwige bovenzinnelijke geestelijke mens is. Zo zal men dan de mens zien. En men zal de mens dan zo kunnen zien. want datgene, wat men dan op deze manier zal zien aan de mens, wanneer men de menselijke vormen en de menselijke bewegingen en alles wat daar mee samenhangt als beeld van zijn eeuwige wezen zal begrijpen, dan zal dat iemand warm of koud maken, dat zal iemand in de toekomst geleidelijk aan met innerlijke warmte of innerlijke koude moeten vervullen en de mens zal zich een mens van deze wereld voelen doordat hij de mensen zeer intiem leert kennen. De ene mens zal de ander met warmte vervullen de andere met koude. De mensen die de ander noch warm noch koud zullen maken zullen het ergst eraan toe zijn[2]. Men zal een innerlijke beleving hebben in de warmte-ether die doordringt in het eigen etherlichaam. Dat zal de reflex zijn van het gegroeide interesse, dat van mens tot mens moet worden ontwikkeld.
Een tweede gebied waarop het interesse van mens tot mens zich moet ontwikkelen zal nog tegenstrijdigere gevoelens oproepen bij die mensen die in deze tijd helemaal niet geneigd zijn om zulke dingen al op te nemen, maar misschien zal zich binnen niet al te lange tijd uit deze antipathie de sympathie voor datgene wat juist is sterk ontwikkelen. Dit tweede gebied houdt in, dat de mensen elkaar heel anders zullen begrijpen. Vooral in de beide millennia tot aan het einde  van deze vijfde na-atlantische periode zal deze ontwikkeling plaatshebben. Wel is het zo dat deze beide millennia niet lang genoeg zullen zijn deze eigenschap volledig te ontwikkelen. Dat zal ook nog voortduren tot in de zesde na-atlantische periode. Maar aan het kennen van het andere ik, zoals ik net besproken heb, zal  nog een kwaliteit worden toegevoegd. Bij ontmoetingen zal men leren ontdekken, zal men gaan begrijpen wat de betrekking van die mens is tot de derde hiërarchie, tot de engelen, de aartsengelen en de archai. En deze kwaliteit zal zich ontwikkelen doordat men steeds beter leert inzien, hoe de mensheid, op een andere manier dan tegenwoordig, zich tot de taal zal verhouden. De taalontwikkeling heeft immers haar hoogtepunt al overschreden. Dat heeft u kunnen opmaken uit wat ik u in voordrachten tijdens de herfst heb verteld[3]. De talenontwikkeling heeft haar hoogtepunt overschreden. De taal is in werkelijkheid al iets abstracts geworden. En tegenwoordig gaat er een golf van diepste onwaarachtigheid over de hele aarde, omdat men de mensheid probeert in te delen op een manier die hoe dan ook in verband moet staan met de talen van de volkeren, want de mensen hebben niet meer de verhouding tot de taal, die door de taal heen op de mensen let, die door de taal heen naar het wezen van de mens kijkt[4].
Ik heb datgene, wat een opzetje kan zijn om dit te begrijpen bij verschillende gelegenheden[5] middels een voorbeeld naar voren gebracht. Ik heb dat ook kort geleden in Zürich weer gedaan bij een openbare voordracht, want het is goed deze dingen nu ook in het openbaar aan het publiek kenbaar te maken. Maar hier heb ik al de aandacht gevestigd op het feit hoe verrassend het is, wanneer men wetenschappelijke artikelen over de geschiedenismethode leest van Herman Grimm[6] die zo helemaal in de  Duitse Midden-Europese school van de 19e eeuw staat en die vergelijkt met wetenschappelijke artikelen over de geschiedenismethode van Woodrow Wilson[7]Ik heb er toen op gewezen dat ik dit experiment zeer gewetensvol heb gedaan en dat het mogelijk is bepaalde zinnen van Woodrow Wilson eenvoudig over te nemen en in de artikelen van Herman Grimm te zetten, want die zijn bijna gelijkluidend met zinnen in de opstellen van Herman Grimm. En men zou eveneens hele zinnen over historische methodologie van Herman Grimm  kunnen overzetten in wat Woodrow Wilson over hetzelfde onderwerp heeft gezegd en heeft laten drukken. En toch is er een radicaal verschil tussen beiden. Dat merkt men, wanneer men niet de teksten naar hun inhoud leest, want de inhoud als zodanig, letterlijk genomen, zal steeds minder belangrijk zijn voor de mensheid, voor zover zij zich naar de toekomst toe ontwikkelt. Bij Herman Grimm is alles, zelfs waar men het niet mee eens is, direct door hem bevochten, zin voor zin, fragment voor fragment bevochten, bij Woodrow Wilson is het alsof het door zijn eigen innerlijke demon, waarvan hij in zijn onderbewustzijn is bezeten, naar zijn bewustzijn is getild. Op deze oorsprong komt het aan, op het ontstaan direct aan het oppervlak van het bewustzijn in het ene geval en op de ingevingen van een demon vanuit het onderbewustzijn naar het bewustzijn in het andere geval. Zo dat men moet zeggen: wat van Wilson afkomstig is komt vanuit een zekere bezetenheid.
Dit inzicht geeft ik hier als voorbeeld om u te laten zien dat het er tegenwoordig niet meer om gaat of dingen woordelijk met elkaar overeenstemmen. Ik ervaar het steeds weer met ontzaglijke weemoed, wanneer vrienden die achter onze zaak staan over deze of gene pastor of deze of gene professor dingen te berde brengen zoals: Dat klinkt toch heel antroposofisch – Kijkt u toch eens hier naar, hoe antroposofisch dat klinkt! In het cultuurtijdperk waarin we ons nu bevinden, kan zelfs een professor, die beunhaast in de politiek, in gerenommeerde bladen,  dingen schrijven, die natuurlijk letterlijk genomen overeenstemmen met datgene, wat overeenkomt met inzicht in de werkelijkheid van onze tijd. Maar op de woorden zelf komt het niet aan. Wel komt het aan op het gebied in de mensenziel van waaruit deze dingen ontspringen. Het komt erop aan om door de taal heen te kunnen zien naar het gebied waar de dingen ontstaan. Alles wat hier wordt gezegd, wordt niet gezegd om bepaalde zinnen te formuleren, maar het komt aan op het hoe. Het komt erop aan dat het doorstroomd is met de kracht die rechtstreeks uit de geest is genomen en wie een letterlijke overeenkomst neemt, zonder te voelen hoe de dingen uit een geestelijke bron stammen en hoe zij doordrongen zijn van deze geestesbron door het feit dat zij zijn ingebed in de volledig samenhang van de antroposofische wereldbeschouwing, wie dit niet kan zien, die weet niet wat hier bedoeld wordt, wanneer hij de letterlijke weergave van wat hier gezegd wordt met iedere willekeurige uiterlijke wijsheid wil identificeren.
Het is natuurlijk niet gemakkelijk om op zulke voorbeelden te wijzen, omdat de neiging van de mensen tegenwoordig veelal van het tegendeel getuigen. Maar wanneer men in ernst spreekt en men het spreken niet alleen maar als een kalmeringsmiddel, een soort cultuurslaapmiddel wil gebruiken, dan is het noodzakelijk dat men er niet voor terugschrikt om ook voorbeelden te kiezen die de mensen niet zo aangenaam in de oren klinken. Want de mensen die in ernst spreken, moeten nu ook kunnen aanhoren wat het voor de wereld betekent wanneer men niet doorheeft dat de wereld het lot treft haar inrichting te laten organiseren door een zwakzinnige Amerikaanse professor! Het is tegenwoordig niet aangenaam om te zeggen hoe de dingen in werkelijkheid in elkaar zitten, omdat voor veel mensen het tegendeel van de werkelijkheid als gemakkelijk en aangenaam wordt ervaren. Men spreekt immers toch al alleen maar over de dingen der werkelijkheid wanneer zij over zaken gaan waarvan het echt noodzakelijk is dat de mensen het horen.
Ik zeg dus dat de mensheid ertoe moet komen dat zij door de taal heenkijkt. De mensen zullen zich moeten eigen maken in de taal het gebaar op te pakken. En dit tijdperk zal niet ten einde gaan – het laatste zal zeker voortduren tot in het volgende tijdperk - , maar het derde millennium zal niet voorbij kunnen gaan, zonder dat de mensen zullen inzien dat ze niet bij het spreken naar iemand moeten luisteren op een manier zoals dat nu gebeurt, maar dat zij in de taal de uitdrukking zullen aantreffen voor de afhankelijkheid van de mens van de derde hiërarchie, van engelen, aartsengelen en archai, om binnen te kunnen dringen in het bovenzinnelijk-geestelijke.
Dat zal ertoe leiden, dat door de taal heen de ziel van de mens gehoord wordt. Daardoor zal het sociale samenleven er natuurlijk heel anders uit gaan zien, wanneer door de taal de ziel van de mens gehoord wordt. En juist van datgene, wat de krachten van het boze, het zogenaamde boze zijn, moet veel op dusdanige wijze worden omgevormd, dat men een ander mens zo kan aanhoren dat door de taal heen zijn ziel gehoord wordt. Wanneer dat gebeurt, zal de mens een eigenaardig kleurengevoel gaan ervaren, en in dit kleurengevoel van de taal zullen de mensen elkaar internationaal gaan leren begrijpen. Een enkele klank zal heel vanzelfsprekend hetzelfde gevoel oproepen als het zien van de kleur blauw of een blauw oppervlak, het andere geluid zal een gevoel oproepen als bij het zien van de kleur rood. Wat men alleen als warmte ervaart, wanneer men naar de mens kijkt, wordt in zekere zin een kleur wanneer men naar hem luistert. En men zal op intieme wijze moeten meebeleven wat op de vleugels van de geluiden van mensenmond naar mensenoor klinkt. Dit gaat de mensheid in de toekomst beleven.
Het derde gebied is, dat mensen de gevoelsuitingen van anderen, de manier waarop bij hen gevoelens  optreden ook intiem in zichzelf zullen beleven. Het spreken zal daarbij een grote bijdrage leveren. Maar niet alleen door het spreken, maar ook wanneer de ene mens de ander ontmoet, zal hij in zijn eigen ademhaling de gevoelens van de ander beleven. Het ademen zal zich, in de toekomst van de aardeontwikkeling, in de tijd waarover ik het nu heb, naar het gevoelsleven van de andere mens tegenover ons richten. De een zal bij ons een snellere, de ander een langzamere ademhaling veroorzaken en wij zullen voelen, naarmate wij sneller of langzamer ademen, wat voor soort mens wij tegenover ons hebben. Denkt u zich eens in hoe het sociale leven er dan uit gaat zien, hoe intiem de menselijke samenleving dan zal worden! Deze dingen ligger in een nog verder verschiet; dat dit ademen zich zal innestelen in de mensenziel zal een tijdsruimte in beslag nemen die nog verder gaat dan de zesde na-atlantische periode. En in de periode daarna, de zevende na-atlantische periode zal het vierde stadium bereikt worden. En dat is het volgende: De mensen zullen, doordat zij willend tot een gemeenschap van mensen horen, elkaar – vergeeft u mij deze grove manier van spreken – moeten  verteren. Doordat wij met de ene of de andere mens iets in het wilsgebied moeten of willen, zullen wij innerlijke belevingen hebben die lijken op wat wij nu op een primitievere manier ervaren wanneer wij spijzen tot ons nemen. De mensen zullen elkaar moeten verteren op het gebied van het willen. De mensen zullen elkaar moeten ademen op het gebied van het voelen. De mensen zullen elkaar in kleuren moeten ervaren op het gebied van het elkaar begrijpen middels de taal. De mensen zullen elkaar als ik leren kennen doordat zij echt naar elkaar leren kijken.
Maar al deze krachten zullen meer in het binnenste van de ziel liggen. Want de volle ontplooiing hiervan zal pas plaatsvinden in de Jupiter- de Venus- en de Vulcanusperiode. Maar de aardeontwikkeling eist al aanduidingen, ziele- en geestesaanduidingen van dit alles. En de huidige tijd, met haar merkwaardige catastrofale ontwikkeling[8], is een verzet van de mensheid tegen wat er in dit opzicht, zoals ik hier heb besproken, staat te gebeuren. De mensheid komt in opstand, doordat in de toekomst alle vormen van geïsoleerde  sociale ontwikkeling overwonnen moeten worden, verzet zich juist nu doordat het goedkope principe nu wereldwijd wordt opgedrongen, dat de mensen zich in naties moeten groeperen. Wat er nu gebeurt is een verzet tegen de door god gewilde gang van de mensheidsontwikkeling, een zich hevig aangetrokken voelen naar het tegendeel van wat moet komen. Deze dingen moet men doorzien wanneer men een basis wil scheppen voor het zogenaamde mysterie van het boze. Want het boze is dikwijls een bijwerking van datgene wat in de ontwikkeling van de mens moet ingrijpen. Een locomotief die veel rijdt en zo de rails verslijt, vernielt op den duur de rails en komt dan zelf niet meer verder. De mensheid stevent in haar ontwikkeling op de doelen af, die ik u heb uiteengezet en het is de opgave van het tijdperk van de bewustzijnsziel,  in te zien dat dit op een bewuste manier moet gebeuren. Maar voorlopig is de kwaliteit van de rails nog behoorlijk slecht en het zal nog hele tijd duren voordat die beter wordt, want men is er tot nu toe op uit de slechte rails zeker niet door betere te vervangen.
Maar zoals u ziet doelt de geesteswetenschap op iets heel anders dan op pessimisme. Het is het doel van de geesteswetenschap voor de mens werkelijk inzichtelijk te maken op wat voor ontwikkelingsweg hij zich eigenlijk bevindt. Maar voor de geesteswetenschap is het nu eenmaal nodig dat men bepaalde gangbare neigingen toch minstens  een paar minuten van het leven naast zich  neerlegt. Dat het zo moeilijk is van deze neigingen afstand te doen, dat iedereen toch weer terugvalt in de oude chaotische opvattingen maakt het buitengewoon moeilijk in deze tijd zonder terughouding over dit soort zaken te spreken. Want hierbij worden louter dingen aangeroerd, dat ligt in de natuur van de tegenwoordige tijd, die er debet aan zijn dat de mensheid zich in de afgrond wil storten, en men moet de mensen voortdurend manen om wakker te worden.
Ja, vele dingen kunnen nu eenmaal slechts binnen bepaalde grenzen worden besproken. Dat heeft dan  natuurlijk tot gevolg dat vele zaken helemaal niet ter sprake kunnen komen, of misschien uitgesteld moeten worden. Want neemt u nu het meest voor de hand liggende en neemt u mij niet kwalijk wanneer ik dat op de volgende wijze formuleer. Men heeft mij acht dagen geleden verzocht ook iets over de symptomatolgie van de Zwitserse geschiedenis te vertellen. Ik heb gedurende die acht dagen de zaak grondig overwogen en van alle kanten bekeken. Maar als ik als niet-Zwitser hier voor een Zwitsers publiek symptomatologisch de Zwitserse geschiedenis van de 15e eeuw tot heden zou uiteen zou zetten, dan zou ik nu toch in een wonderlijke situatie terecht komen. Laat u mij dit eens vanuit een andere invalshoek duidelijk maken. Stelt u zich het volgende een voor: In juli van dit jaar had een willekeurig iemand in Duitsland of Oostenrijk de gebeurtenissen, persoonlijkheden en impulsen weergegeven op een manier zoals de mensen dat nu doen, stelt u zich een voor wat er dan met hem gebeurd zou zijn en wat er over hem heen gekomen was wanneer hij, laten we zeggen vijf jaar geleden of erger nog vijftien of dertig jaar geleden bijvoorbeeld de hedendaagse verhoudingen in Oostenrijk als toekomstbeeld uiteen had gezet! Zo zal ik ook  behoorlijk tegen het zere been  schoppen, wanneer ik hier over Zwitserland zou spreken op een manier waarop men in Zwitserland over twintig jaar over Zwitserse geschiedenis zou spreken. Door datgene wat er nu diep in de zielen leeft kan men niet anders dan negeren, niet  willen luisteren naar wat er vanuit het standpunt van de toekomst over het heden gezegd kan worden. Zo is het nu eenmaal, neemt u mij daarom niet kwalijk dat ik dit nu zo uitspreek. Het geldt toch voor heel veel zaken, dat de mensen – en dat zijn wij tenslotte toch allemaal nietwaar – op vele gebieden, vooral de voor hen meest nabije gebieden, de waarheid niet willen horen, maar eerder een slaapmiddel willen krijgen. En ik kan u verzekeren, dat ik aanstoot zou geven wanneer ik geen slaapmiddel zou geven bij het onderwerp dat men mij voorgesteld heeft te bespreken. Na allerlei zaken, die ik zojuist nog bij mijn overwegingen moest betrekken, lijkt het mij erg raadzaam deze dingen voorlopig te laten rusten. Want oordelen die nu geveld worden en waarmee men het niet helemaal eens is, die zorgen ervoor dat wanneer ik nu iets naar voren wil brengen, dat te doen zoals ik dat gisteren heb gedaan. Hier is Zwitserland is het verhoudingsgewijs ongevaarlijk, het kan voor mijn part zelfs nog als een soort betere zondagspreek worden opgevat, wanneer men de Russische revolutie als voorbeeld neemt, en wanneer men dan de verhouding beschrijft tussen de burgerlijke middenklassen en de grote massa’s en de nog verder links staande radicale elementen. Wanneer men die als voorbeeld neemt zal dat hier verhoudingsgewijs als een zondagspreek van een iets beter gehalte gezien worden. Dat kan dus nog. En men kan dan de, ik wil niet zeggen illusie, maar de aangename verwachting koesteren dat het toch nog bij enkele zielen aankomt en meer teweegbrengt dan wat normaal de zondagspreken doen; hoewel ook in de loop van de laatste paar jaar, met betrekking tot belangrijke zaken, de ervaring het tegendeel heeft laten zien. Maar het is niet bepaald de taak van een niet-Zwitser die Zwitsers toespreekt en een geschiedbeschouwing geeft  om voorbeelden te gebruiken die een stuk dichterbij liggen. Ook toen ik een algemene geschiedbeschouwing van de nieuwere tijd gaf, ik heb dat in een openbare voordracht in Zürich gedaan - , heb ik mij natuurlijk toch binnen bepaalde grenzen moeten houden en hoewel ik mij terughoudend heb opgesteld heb ik de radicaalste gevolgen die noodzakelijkerwijs getrokken moesten worden ook werkelijk aangegeven. Want het is tegenwoordig voor de meeste mensen iets buitengewoon aangenaams Woodrow Wilson als een groot man te beschouwen, iemand die het geluk in de wereld bevordert. En wanneer men daartegenover de waarheid moet zeggen, dan werkt deze waarheid als iets onaangenaams en degene die haar uitspreekt wordt als een spelbreker beschouwd. Maar dat is altijd zo gegaan met waarheden die uit de bron van het bovenzinnelijk leven geput moesten worden. Nu leven we echter in het tijdperk van de bewustzijnsziel en is het noodzakelijk dat bepaalde waarheden aan de mensen worden medegedeeld.
Het gaat er waarachtig niet om dat men tegenwoordig steeds maar de goedkope opmerking herhaalt dat de mensen niet toegankelijk zijn. Het gaat er helemaal niet om of de mensen toegankelijk zijn of niet, maar het gaat erom dat wij het nodige doen om werkelijk de betreffende waarheden aan de mensen mede te delen wanneer we daar de gelegenheid toe hebben. Het volgende is dan dat we ons over de opnamebereidheid van de mensen geen illusies hoeven te maken en dat het ons volkomen duidelijk is dat de mensen juist nu weinig opnamebereidheid tonen voor datgene wat ze het hardst nodig hebben; en zo is het ook met de manier waarop zij zich in deze tijd steeds harder maken om de wereld op een manier te ordenen waarop zij helemaal niet geordend kan worden wanneer de mensheid de ontwikkelingsimpulsen volgt die in ons tijdperk noodzakelijk zijn. Men moet immers zeker op dit gebied de bitterste ervaringen opdoen. Maar men doet het, neemt de ervaringen  op, niet met verbittering, maar op een zodanig manier dat men van deze ervaringen leert hoe men het in het ene of andere geval doen moet.
Ik zal over deze dingen nog nauwkeuriger te spreken komen. Ziet u, het zou bijvoorbeeld buitengewoon mooi zijn geweest wanneer men in Midden Europa ook maar een paar mensen gevonden zou hebben, die uit bepaalde vrijmetselaarsimpulsen hadden ingezien welke draagwijdte zoiets heeft als datgene wat ik  twee jaar geleden ook hier voor u te berde heb gebracht over bepaalde  geheime genootschappen die er in de wereld bestaan. Toen stuitte men, ik zou willen zeggen vanzelfsprekend, alleen op dovemansoren. Want er bestond niets dat onvruchtbaarder was dan de houding van de vrijmetselarij in midden Europa de laatste decennia. Dat kon je al merken aan de grote weerstand die je ontmoette, wanneer steeds maar weer beweerd werd dat de inhoud van de antroposofische geesteswetenschap op een of andere manier grote overeenkomst vertoonde met de  Midden-Europese vrijmetselarij. Iemand die zo in de openbaarheid trad was een superkletsmajoor die allerlei dwaasheden bij elkaar zwetste  over symboliek en dergelijke, die zich ook nog Nietzsche-onderzoeker noemde, een zekere Horneffer. Wat hij te zegen had werd in de breedste kringen met grote ernst opgenomen. De diepere oorzaak van dit alles ligt in het feit, dat van de mensen die zich willen verdiepen in de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap een behoorlijke inspanning gevraagd wordt. Ziet u, er zijn tegenwoordig propagandisten voor een geestelijke vernieuwing, die de mensen op de mouw spelden, dat zij alleen maar op een divan hoeven te gaan liggen en in zichzelf op te gaan door alles los te laten; dan komt het hogere ik en de god en wat al niet meer in de mens tot leven en men hoeft dan niet van dat soort vreselijke begrippen te ontwikkelen zoals dat bij die antroposofie gebeurt. Men hoeft alleen maar naar zichzelf te luisteren  en zichzelf te laten gaan, dan treedt het hogere mystieke ik op en ervaart men de god in zichzelf.
Ik heb staatslieden leren kennen die liever naar dit soort Godmensen willen luisteren, die hen aanbevelen het ik op een comfortabele manier te zoeken, dan naar de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap. Nog kort geleden vertelde mij een vriend dat een van deze godenleveranciers hem, toen hij nog een aanhanger was, had verteld: Ach u gelooft niet half hoe dom ik ben! – Maar dezelfde man die deze bekentenis deed om daarmee aan te tonen dat men helemaal niet zo slim hoeft te zijn om de mensen de oerbronnen van de wijsheid te brengen, diezelfde man vindt een breed publiek in alle lagen van de samenleving. Want men luistert liever naar zulke mensen dan naar hen die over allerlei ingewikkelde moeilijke zaken spreken om de mensen uit te leggen wat de taak van de bewustzijnsziel is en die over een viervoudige ontwikkeling spreken of zelfs, dat de mensen elkaar moeten verwarmen, elkaar moeten kleuren, elkaar moeten ademen en zelfs elkaar moeten verteren. En om zoiets te kunnen begrijpen moet men een hele rij boeken in zich opnemen en van zo’n inspanning is men niet bepaald geporteerd. Maar dat men het als een moeilijke zaak ervaart, hangt nauw samen met de impuls van onze rampzalige tijd, met het ongeluk van onze tijd. Maar ook dat hoeft niet tot pessimisme te leiden, maar roept op om de kracht op te brengen om inzichten om te zetten in daden. En dat is iets wat niet vaak genoeg herhaald kan worden.
Ik laat het aan ieder persoonlijk over om, nadat ik gisteren het ongevaarlijke voorbeeld van het vraagstuk over zuigkracht en druk gegeven heb, eens na te gaan of dit vraagstuk misschien toch zeer belangrijk is om eens bij stil te staan. Anders is het niet onmogelijk dat de mensen zeggen: Nou ja, in Rusland heeft de burgerij de aansluiting met de boerenstand niet gevonden, maar wij hebben het goed, bij ons zal dat wel lukken en dan zal het toch wel gaan met het socialisme. – Men bedenkt daarbij helemaal niet dat ook in Rusland talrijke mensen hetzelfde gezegd hebben, en dat het daar juist aan ligt, dat zij het daar gezegd hebben.
Morgen zullen we daar verder over spreken.

Oktober 2001, vert. Jan van Loon


[1]  Nu bijna twee jaar geleden: zie GA 171, de voordrachten van 15 en 30 oktober 1916 en GA 172, de voordrachten van 18,  19 en 26 november 1916.
[2] Vert: zie De openbaring van Johannes 3 vers 14 -16
[3]  Zie GA 183, de voordrachten van 31 augustus tot 2 september 1918.
[4]  Hoe dit voor de 5e periode was zie wv-h2 Kunst en Kunstvernieuwing (GA 275), de voordracht van 28 december 1914.
[5] GA 67, 14 maart 1918 en GA 181, 30 maart 1918.
[6] Herman Grimm 1828-1901, Kunsthistoricus.
[7] Woodrow Wilson 1856-1924, president van de VS (1912-1920)
[8] vert.: De Eerste Wereldoorlog was net ten einde

- - -
terug naar inhoudsopgave

Elfde Voordracht uit GA 346 , Apokalypse und Priesterwirken Dornach, 15. september 1924 Rudolf Steiner




Werkvertaling voor de N.V.A.P. , oktober 1998 door J.van Loon

Elfde Voordracht uit GA 346 , Apokalypse und Priesterwirken.

Dornach, 15. september 1924


Beste vrienden! Laten we ons eens verplaatsen in de wereld, waarin de schrijver van de Openbaring[1] de mensen wil verplaatsen door de schildering van de komende aarde-tijd. Hij schildert zijn visioenen over het doorbreken van geestelijke werelden en het feit dat mensen op aarde hierdoor  gegrepen worden. Nu laat hij aan deze gebeurtenis drie stadia voorafgaan, die wij moeten leren kennen. Met ieder van deze drie stadia wordt iets weergegeven wat in zekere zin eerst ten val moet komen, voordat de mensheid  waardig en in staat is, in alle zuiverheid de geestelijke wereld in haar werken, denken en voelen op te nemen.Het eerste stadium is de Val van Babylon - wij zullen hier de terminologie van de Apocaliptiker gebruiken. Het tweede stadium is de Val van het Dier met de valse profeet die hem terzijde staat de leer van het Dier te verbreiden. Het derde stadium is de Val van de goddelijke Tegenmachten, zoals die gewoonlijk genoemd worden: van de Satan. Deze drie stadia worden met het oog op de toe­komst van de mensheid, met het oog op een toekomstige spirituele opvatting van de menselijke evolutie, een volkomen concrete werkelijkheid. En er is alle reden toe, juist in onze eeuw, in onze tijd, waarin veel voor de menselijke ontwikkeling besloten wordt, op deze drievoudige val het ziele-oog te richten. Want zij zullen in een bepaalde vorm doorbreken, doorbreken na de tijd van de eerste etherische verschijning van Christus op aarde. De mensheid zal zich erop moeten voorbereiden, hoe zij de kracht zal kunnen opbrengen, deze drievoudige val van de Tegenmachten van de Christus-impuls zonder gevaar voor de ontwikkeling van de ziel te kunnen doorstaan.We mogen niet vergeten, hoe precies de Apocaliptiker is in zijn schildering. Hij laat iedere keer wanneer zo’n val zich voordoet, een engel uit de geestelijke wereld afdalen, en wij merken - en dat is eigenlijk iets wat  bij een mens, wanneer hij niet dieper binnendringt in de geestelijke opvatting van de wereld, in eerste instantie merkwaardig overkomt - we merken dat hij de afdalende engel laat jubelen over de grote kwalen, over die verschrikkelijke dingen, die zich dan voordoen bij deze  val; en voor ons is het nodig dat wij dit jubelen begrijpen.Maar laten we eerst eens de drie stadia van de Val van de Tegenmachten van Christus bekijken, te beginnen met wat de Val van Babylon genoemd wordt. We kunnen ons de som van alle dwalingen, waaraan de mensen ten prooi kunnen vallen door de eigenlijke menselijke aard voor de geest halen. Alles wat geëigend is, de mensen beneden het spirituele niveau te brengen dat bij hem hoort, zit besloten in wat de Apocaliptiker de Babylonische Verzoeking noemt.De mens is pas dan waarachtig mens - hoewel hij deze menselijkheid natuurlijk niet op ieder moment van zijn evolutie kan hebben, maar die hij eerst met veel strijd moet ontwikkelen -, de mens is pas dan waarachtig mens, wanneer in hem een totale harmonie tussen het principe van het materiële en het spirituele aanwezig is, dat wil zeggen, wanneer het materiële niet van invloed is op de door het spirituele onbeheerste emoties. Dat is precies waar het om gaat en dat moeten wij echt goed begrijpen. Want ook de Apocalyptiker zou zich niet zo kunnen uitdrukken zoals hij doet, wanneer hij zou veronderstellen dat affecten, hartstochten en alles, wat uit het wils- en gemoedsge­bied komt, a priori onrechtmatig zouden zijn. Juist het onrechtmatig noemen van affecten en hartstochten, juist dit ascetisch streven in verkeerd opzicht, komt ook weer voort uit het emotionele, het hartstochtelijke. Want degene die zich niet sterk genoeg voelt, zijn hartstochten vanuit het spirituele  zo te doordringen, dat hij die in dienst van de goede wereldontwikkeling stelt, huldigt nu juist zijn emotie van zwakte. Ook wanneer hij het beste met de evolutie voorheeft zal hij, wanneer hij zijn gemoedssfeer verarmt, zijn zwakte hulde brengen.
Waar het bij de Apocaliptiker dus niet om gaat is dat de mens zijn emoties, zijn affecten, zijn  hartstochten verbant, maar dat die emoties niet onbeheerst blijven door het spirituele. En alles wat de mens in zijn leven aan emoties beleeft, heftig of minder heftig, die niet onder invloed komen van het spirituele, wordt in de Openbaring samengevat met de naam van de plaats Babylon, waarin - om een stereotyp te gebruiken -  door de hartstochten de spiritualiteit ten onder is gegaan. Wij moeten daarbij alleen de nogal krasse uitdrukkingen - voor die tijd waren die normaal - in ons taalgebruik omzetten. In de oude voorstellingswijze is het gewoon zo dat men geen abstracte begrippen vormt, maar dat men altijd op het concrete wijst, op iets wat karakterestiek is. Zo spreekt ook de Apocalyp­tiker over Babylon. Maar waarom nu juist Babylon?In Babylonië, of meer nog in de stad Babylon, waren in oude tijden werkelijk hoge mysteriën, waar men ingewijd kon worden in de geheimen van de bovenaardse kosmos, waarin men de geheimen over de sterre-werelden en hun geestelijke inhoud kon leren kennen. Juist in Babylon was het zo, dat de oudste Babylonische priesters de menselijke helderziende krachten van de droom op een manier gebruikten, die wij tegenwoordig helderziendheid middels het gebruik van een medium zouden noemen. En uit zo’n, in zekere zin, mediale weg vormde zich de geweldige oude Babylonische leer. Wij kunnen tegenwoordig zien, dat mediums, ook al lijken zij in eerste instantie geschikt om geestelijke waarheden over te brengen - dat gebeurt dan ook veelvuldig, alleen zou dat gecontro­leerd moeten worden door verstandige ingewijden - aan invloeden worden blootgesteld, die moreel zeer bedenkelijk zijn. Omdat er een grote discrepantie is tussen datgene wat zij openbaren en het ontwikkelingsniveau waarop zij staan, kunnen mediums dikwijl de waarheid niet van de leugen onderscheiden; en dat kan zich uitbreiden tot een gebied waar moraal en onmoraal niet meer gescheiden wordt.U  moet alleen maar inzien, beste vrienden, hoe dat bij het medium tot stand komt. Een mens wordt immers een medium - en dat was ook zo bij de Babylonische priesters - doordat door geweld van buitenaf het Ik en het astraal lichaam uit het fysieke en etherlichaam getrokken worden. Maar op het moment, waarop Ik en astraal lichaam bij het medium uit het fysieke en etherische lichaam getrok­ken zijn, zit er ook al een andere macht binnen in dit Ik en astraal lichaam. Al naar gelang de initiator, die zoiets bewerkstelligt, goede of boze plannen heeft, of hij bij de verkeerde of de goede richting hoort, kan dat een goede of een boze macht zijn. In de oude Babylonische tijd kwamen op zo’n manier uitstekende inzichten en openbaringen tevoorschijn. Maar in latere tijden en ook tegenwoordig manifesteert zich het nadeel: Wat gebeurt er wanneer het medium weer terugkeert in zijn fysieke lichaam? Ziet U, de logica die men in de fysieke wereld hanteert, om in de fysieke wereld tussen leugen en waarheid te kunnen onderscheiden, is ongeschikt voor de geestelijke wereld. Het is een volledige misvatting, te geloven, dat men de begrippen van leugen en waarheid, zoals men die in de fysieke wereld met goed recht gebruikt, ook in de geestelijke wereld kan toepassen. In de geestelijke wereld is niets aanwezig wat men met de wetten van de logica zou kunnen onderscheiden. Daar bevinden zich wezens die goed of kwaad zijn. Maar daar moet je op eigen kracht achter komen, want zij vertellen je niet tot welke categorie zij behoren. Maar ook de wezens die het kwaad vertegenwoordigen zijn op hun manier waar. Natuurlijk is dat moeilijk te begrijpen, zoals trouwens alles moeilijk te begrijpen is, wat ons bij het betreden van de geestelijke wereld tegemoet komt. Hier, in de fysieke wereld zeggen wij bijvoorbeeld: De rechte lijn is de korste weg tussen twee punten. In de geestelijke wereld kan dat de langste weg zijn en iedere andere weg is korter. En zo valt er daadwerkelijk, in de geestelijke wereld, niets van de logica toe te passen, die wij hier in de fysieke wereld zo nodig hebben.Vandaar dat voor het schouwen in de geestelijke wereld de echte ingewijde een bepaalde zielege­steldheid moet hebben. Hij moet er zich volledig verantwoordelijk voor voelen, dat hij, op het ogenblik dat hij weer in de fysieke wereld terugkeert, weer met fysieke begrippen te werken heeft. Dat kan het medium niet, omdat het niet met bewustzijn de geestelijke wereld binnengaat.  Wanneer het medium weer terugkomt, vullen het Ik en het astraallichaam het fysieke en etherische lichaam met een denkrichting, die wel klopt voor de geestelijke wereld, maar die alles, wat in de fysieke wereld geldt als moreel voelen, als moreel gewaarworden, corrumpeert. Daarom wordt het medium gecorrumpeerd ten opzichte van waarheid en leugen, en dat heeft dan ook zijn invloed op al het andere. Men kan inderdaad zeggen, dat Babylon deze ontwikkeling heeft doorgemaakt van de hoogste meest beduidende openbaring van de geestelijke werelden tot en met een vreselijke corrup­tie. Wat in eerste instantie betrekking heeft op het principe van de geestelijke openbaring, ook waar het het algemene mensenleven betreft waarnaar het zijn invloed uitstrekt, kan tot een ernstige corruptie leiden, zodat de mens, nadat hij in de werkingssfeer van het spirituele is gekomen, onzede­lijker wordt dan hij tevoren was met zijn gewone menselijkheid. Daarom werd nu juist Babylon als de representant voor de morele corruptie genomen. En de uitdrukkingen die de Openbaring daar­voor gebruikt, hebben geen andere betekenis dan wat in die tijd als terminologie voor corruptie gebruikelijk was.Maar sindsdien is de hele mensheid, die heeft voortgezet wat in Babylon zich voordeed, wereldwijd tot een Babylon geworden. Dat is wat de Apocaliptiker bedoelt. De stad Babylon is tegenwoordig onder de hele mensheid op aarde te vinden. Zij bevindt zich op die plaatsen, waar mensen zijn die ten offer gevallen zijn aan de Babylonische verleiding.  En het is deze houding die ten val moet komen, voordat die eindtoestand kan komen, waarover de Apocalyptiker spreekt. Wanneer wij onderzoeken wat daar aan het werk is in de “Babylonische corruptie” vinden we dat overal het Ahrimanische principe in deze Babylonische corruptie actief is. Ahriman zit in de mensen, en hij is een macht, die allereerst de mens zeer nabij is op de hele wereld. Hij zit in de emoties, die op deze wijze gecorrumpeert worden. De tegenpool van het Ahrimanische is het Luciferische. In datgene wat daar in Babylon ten val komt, leeft het Ahrimanische en daartegenover staat het Luciferische. Hoe moet de Apocalyptiker verbeelden wat hij daar ziet? Het beeld van de jubelende stemming van de luciferische engelen. Daar mogen wij de ogen niet voor sluiten, beste vrienden.Het is altijd de grote vergissing van vele wereldbeschouwingen geweest, dat tegenover het slechte altijd het beste te vinden zou zijn, dat bijvoorbeeld het boze principe van onder, altijd bestreden zou worden door het goede principe van boven. Dat is echter geenszins het geval! Hier in dit hoofdstuk van de Openbaring (Openb. 19) is beneden het Ahrimanische - Babylon -, en boven, waar de engelen jubelen over de val van Babylon, bevindt zich het Luciferische. Wat  van boven weerklonk als het jubelen van de engelen, is de stem van Lucifer. Het Christus-principe vormt altijd het evenwicht tussen deze twee.Pas wanneer het drievoudige principe van de wereldsamenhang op de juiste manier begrepen wordt, zal men ook kunnen begrijpen, wat de Apocalyptiker hier zegt. Het is voor de gewone menselijke gevoelsbeleving absoluut onbegrijpelijk, te denken, dat zuivere, goede geesten daarboven luid beginnen te jubelen, wanneer beneden de mensen de kwellingen moeten ondergaan, zoals die hier worden geschilderd. Dat wordt wel direct begrijpelijk, wanneer men dat luidruchtige jubelen aan wezens toeschrijft die, voordat de wereld ontstond waarin de mens zijn geestelijke organisatie ervaart, feitelijk ertegen waren, dat de wereld op deze manier ontstaat. De Luciferische wezens willen de hele evolutie op een heel ander geestelijk niveau houden; zij willen niet die verbintenis van de geest met de materie, die in het aardse bestaan voltrokken is, zodat zij in hun ziel eigenlijk gewaarworden: Nu, waar uit het aardse bestaan wordt afgestoten, wat binnen het bereik van Ahriman ligt, nu hebben wij de bevrediging, dat ten minste een deel van het aardse bestaan niet wordt voortgezet en daardoor uit de aarde-ontwikkeling wegvalt. In dit verband spreekt er uit dit beeld, dat de Apocalyptiker geschilderd heeft, een grandioze eerlijkheid over zijn wereldopvatting.Welnu, de eerste Val, de Val van Babylon, is datgene wat door de dwaling van de mensen zelf veroorzaakt wordt.  Ook wanneer het onder invloed staat van het inwijdingsprincipe, is het menselij­ke dwaling. Doordat Babylon valt door de menselijke dwaling, wordt een deel van de mensheid afgescheiden van de verdere evolutie van de wereld tot een tijdstip, dat wij in  latere beschouwingen nog naar voren zullen brengen. Eerst zullen wij alleen kwalitatief voor onze geest halen, wat er op korte termijn gaat gebeuren.Aan de tweede Val is niet meer de mens alleen deelgenoot. Bij degenen die met Babylon ten val komen, zijn de mensen de enige deelgenoten; het gaat hierbij om menselijke dwaling. Bij de Val van het Dier en de valse profeet, die de leer van het dier vertegenwoordigt, komt niet iets menselijks ten val, maar iets bovenmenselijks, iets geestelijks. Iets wat niet binnen het mensenrijk te vinden is komt ten val: het Dier, dat de menselijke gemeenschap binnenvalt, en degene die de leer van het Dier verkondigt, de valse profeet, komen ten val. Men heeft het hier dus te doen iets dat de mensen van zich bezeten kan maken, waar echter niet de zwakte van de menselijke natuur een rol speelt zoals bij het medium, maar waar de impuls van het kwaad direct, door het bovenmenselijke, bij de mens teweeg gebracht wordt.Als we het beeld nog willen verduidelijken, kunnen wij dat op de volgende manier: Al degenen die betrokken zijn bij de Val van Babylon, zullen gecorrumpeerd worden door het feit dat zij dingen hebben nagestreefd die hun organisatie niet kon verdragen, dingen die tot gevolg hadden dat hun organisatie zich verzwakte, zodat die gecorrumpeerd werd. Dus de menselijke organisatie handelt uit zwakte bij de Val van Babylon. Bij de Val van het Dier en de valse profeet is het niet zo, dat bijvoorbeeld een medium gecorrumpeerd wordt omdat het zwak geworden is, maar het is alsof de geest, die het Ik en het astraallichaam van het medium in bezit heeft genomen, nadat de hypnose geëindigd is, het fysieke en etherische lichaam binnendringt en zich nu van deze wezensdelen bedient om onheil op aarde aan te richten.Dat is precies de voorstelling die ons hier bij de Apocalyptiker tegemoet treedt. Er zal een tijd komen - dat wil de Apocalypticer zeggen -, waarop we hier op aarde mensen zullen zien rondlopen, die het niet kunnen uithouden, wat in de Chistelijke verkondiging ligt, die weliswaar de Christus in hun ziel opnemen, maar die met hun fysieke en etherische lichaam niet tot de hoogte van Christus kunnen komen, en zich daarom, weliswaar niet vol bewust, overgeven aan andere geesten en daarom aan corruptie ten prooi vallen. De eersten die zoiets overkomt zullen zij zijn, die ook al ten prooi zijn gevallen aan de Val van Babylon.Anderen zullen weliswaar als mensen rondlopen, maar hun treft het lot, dat eigenlijk hun mensen-Ik  niet meer in hen aanwezig is, zodat men hen op aarde niet meer als mensen kan aanspreken, omdat zij bezeten zijn van het Dier en de valse profeet. Dat zal na de Val van Babylon komen. Na de Val van Babylon zullen er mensen op aarde zijn, die als rondzwervende demonen zullen zijn, waarin de Ahrimanische machten direct zullen handelen.Tegenwoordig zijn er al voldoende voorwaarden voor al dit soort dingen aanwezig. Ik zou willen zeggen, in  kiemvorm is dit alles al aanwezig. Het vreselijke geval heeft zich toch al voorgedaan, dat Ahriman zich door een mens - dan wel niet in de hele mens maar toch door een tijdelijke zwakte van een mens -  als schrijver onder ons kon manifesteren. Nietzsche was een schitterende, geweldi­ge  schrijver, maar in de jaren dat hij de “Antichrist” en zijn “Ecce Homo” heeft geschreven, was niet de Nietzsche-individualiteit in hem. Ik ken deze Nietzsche-individualiteit, ik heb hem zelfs beschreven in mijn “Levensweg”, maar daar is Ahriman rechtstreeks schrijver geworden, en Ahriman is een veel schitterender schrijver dan de mensen.Het zal zich steeds meer voordoen, dat de Ahrimanische machten ingrijpen, door zich voor allerlei verrichtingen van mensenlichamen te bedienen. En er zal een tijd komen, waarin de Christenen zich ernstig zullen moeten afvragen wanneer ze een of andere mens ontmoeten: Is dat eigenlijk een mens of een slechts een leeg omhulsel voor de Ahrimanische geesten? _- Aan de onderscheidingsvermo­gens die men nu al heeft zal in de toekomst deze moeten worden toegevoegd. Dat zal de tweede Val zijn: De demonie van het Dier en zijn verkondiger; zij zullen de mensenlichamen van zich bezeten doen raken. Maar het dier en zijn verkondiger zullen ten val gebracht worden. Wij hebben dus eerst de Val van de gecorrumpeerde mensen en dan de Val van bepaalde gecorrumpeerde geesten, die de mens zeer nabij zijn. Deze geesten zelf vallen bij de tweede Val.Dan hebben we in de Openbaring nog de derde Val, de Val van Satan. In Satan hebben we een zeer hoogstaand wezen, dat echter andere wegen gaat dan de wegen, die op aarde kunnen worden gegaan. Bij het dier en de valse profeet hebben we het te doen met machten die de mensen in verleiding brengen, die de wil hebben, de mensheid  in moreel en intellectueel opzicht op verkeerde wegen te brengen. De macht, beste vrienden, die bedoeld wordt bij de Val van Satan, wil nog iets heel anders. Die wil niet alleen maar de mensheid van haar ontwikkelingsweg afbrengen, maar de hele aarde. Deze macht is vanuit het aards-menselijke standpunt gezien een vreselijke Tegenmacht voor de Godheid.Maar ziet U, men kan hypothetisch - want alleen zo is het mogelijk, ik zou willen zeggen, zonder intellectueel en met name zonder spiritueel tot zonde te vervallen - het volgende zeggen. Wanneer men het niet vanuit het gezichtspunt van de menselijk-aardse ontwikkeling in ogenschouw neemt, wanneer men het vanuit andere, hogere gezichtspunten beschouwt - hoe moeten we dan in het heelal deze macht van Satan tegenover de andere geesten zien?Ja, ziet U, het is geen wonder, dat Michaël, die immers een ander standpunt heeft dan de mensen, heel anders over Satan denkt dan de mensen. De mensen blijven in het abstracte en denken, dat de Satan een boze macht is. Maar Satan is gelijktijdig een hoge macht, al is het ook voor de richtingen die voor de aarde in aanmerking komen een verdwaalde macht, maar het is een hoge macht. En Michaël, die de waardigheid van een aartsengel heeft, heeft niet de rang die Satan heeft. Die heeft namelijk de waardigheid van een Oerkracht, van een Archai. Michaël is “slechts” aartsengel. Vanuit het standpunt van Michaël is Satan eigenlijk niet een te verachten macht, maar een macht die zeer gevreesd moet worden, omdat voor Michaël deze macht, die tot de hiërarchie van de Archaï hoort, hoger in de hiërarchie staat dan hijzelf. Alleen volgt Michaël de richting, die in de zin ligt van de aarde-ontwikkeling.Michaël heeft lange tijd geleden al besloten, in die planetensferen te werken, die door het Zonnebe­staan zijn voorbestemd. Satan is de macht, die voortdurend in onze kosmos gevaarlijk op de loer ligt. Het heeft iets onheilspellends, dit loeren van de Satan. Men kan dat waarnemen, beste vrienden, op de momenten dat men een komeet door onze kosmos ziet schieten, die een heel andere baan heeft dan de planeten (er wordt op het bord getekend)Wanneer men het op de Copernicaanse manier tekent - het klopt astronomisch wel niet precies, maar dat doet er hier niet toe - : de Zon, Mercurius, Venus, Aarde, Mars, dat zijn de binnenste planeten, en de buitenste: Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus -, dan moet men zich voorstellen, dat kometen in relatie tot de volledig regelmatig planetenbanen heel onregelmatige banen hebben. De voorstelling, dat deze kometen lange ellypsen beschrijven, is onzin, maar daarop hoeven we nu niet verder in te gaan. In ieder geval stemmen de banen van de kometen, voor zover zij binnen onze planetarische kosmos liggen, helemaal niet overeen met de banen van de planeten.En daar ligt Satan op de loer, om iedere komeet die verschijnt, te onderscheppen en hem hen in de richting van zijn invloedssfeer te benutten, zodat hij de planeten uit hun baan kan halen en daarmee dus ook de aarde. Dat is werkelijk aan de hand in het heelal, dat de satanische machten voortdurend op de loer liggen, om het planetensysteem te veranderen. Daardoor zou echter dit planetensysteem, volgens wiens banen de mensen zich moeten bewegen, aan die goddelijk-geestelijke machten worden onttrokken en in heel andere wereldontwikkelings-richtingen gebracht worden. Dit plan wordt door Michaël als een vreselijke dwaling beschouwd, waarvan hij echter zou moeten zeggen: Ik zou het plan helemaal niet kunnen hebben hier iets aan te doen, omdat zo’n opdracht voor een wezen, dat in de hiërarchie van de aartsengelen staat, van begin af aan een uitzichtloze opgave zou zijn. - Alleen bij wezens die in de hiërarchie van de Archaï staan, kunnen de krachten toereikend zijn, om zoiets te volbrengen. Michaël, die binnen de planetenbanen vanuit de Zon werkt en die geworden is, wat men in het occultisme de aartsengel van de omlooptijden of een planetengeest noemt, heeft al lang besloten, in zijn werk bij deze omlooptijden te blijven. Het is een engel-besluit, bij deze omlooptijden te blijven.In een bepaald tijdperk gedurende de oude Atlantische ontwikkeling kon men in de Mysteriën waarnaar de goden toen nog neerdaalden, werkelijk waarnemen, hoe de legerscharen van de aartsengelen, dus de aartsengelen Oriphiël, Anael, Zachariël enz., toen het besluit hadden genomen, zich in de voorgeschreven planetenbanen te bewegen. Dat is inderdaad in een bepaalde tijd tot stand gekomen.De machtige scharen die onder leiding van Satan staan, hebben dit besluit tot nu toe niet genomen; zij streven er nu nog naar, iedere kometenbaan te gebruiken, om het hele planetensysteem tot een andere configuratie te brengen. Daarbij heeft men het te doen met een Tegenstander van Christus, die niet alleen de individuele mens wil corrumperen, ook niet alleen een groot aantal mensen tegelijk, een hele mensengemeenschap wil corrumperen, zoals het Dier en zijn valse profeet dat willen, maar wij hebben het bij Satan en zijn volgelingen te doen met pogingen, die de aarde in haar samenhang met het planetensysteem direct - als ik het zo mag uitdrukken - onderuit willen halen. Dat is de derde val uit de Openbaring. Bij de beide eerste horen we het jubelen van de luciferisch geaarde geestelijke wezens.Van deze dingen, die de Apocalyptiker ons zegt, moeten ook wij weten dat ze op komst zijn. Het eerste stadium, de Val van Babylon, gaat gepaard met verdwaalde mensen, die de dwaling al in hun fysieke constitutie hebben opgenomen, zodat er geen uitzicht is dat deze mensenlichamen, waarover het Ik en het astraallichaam de volledige heerschappij verloren hebben, in de toekomst nog bruik­baar zullen zijn. Deze lichamen moeten worden opgegeven, hetgeen niet geldt voor het Ik en astraallichaam die erbij horen; die gaan dan in de banen van het karma in de mensheid als zodanig verder. Op een bepaald moment zien wij mensen rondlopen in lichamen  van mensen die zich aan de Babylonische verleiding hebben overgegeven, waarvan de lichamen weggevallen zijn uit de ontwikkeling. Dat is de Val van Babylon.Het tweede stadium zal zijn, dat er mensen zullen rondlopen - en dat zal uiterlijk zichtbaar worden - , waarvan gezegd zal moeten worden: In hen leven de Ahrimanische machten zelf. Daar werkt Ahriman op directe wijze. Dat is het Dier, de Val van het dier en van de valse profeet van het Dier, dat echter geen mens is maar een bovenmenselijk wezen.Het derde stadium is dat men bemerkt: In de natuurwetten zelf wordt iets onverklaarbaar. Dat zal de grootste en belangrijkste ervaring zijn, die de mensen in de toekomst zullen moeten opdoen, namelijk in te zien: In de natuurwetten zelf wordt iets onverklaarbaar, bepaalde verschijnselen verlopen niet meer volgens de natuurwetten. - Dat zal in hoge mate het geval worden, en het zal niet alleen maar een fout in de berekening zijn, dat een planeet niet op een plaats verschijnt waar hij eigenlijk zou moeten  staan.De eerste pogingen van Satan om wanorde in het planetensysteem te brengen zullen lukken. Om daar iets tegenover te stellen zal de mensheid zelf een sterke spiritualiteit moeten ontwikkelen. Want alleen door de sterke spiritualiteit van de mensen zal gecompenseerd kunnen worden, wat er zo aan wanorde veroozaakt wordt.Ziet U, dat zijn de dingen, die wij nu moeten voorzien, wanneer wij ons de toekomstige stadia van de aarde- en mensheidsontwikkeling voor de ziel willen plaatsen. Dat zijn de dingen die wij moeten zien wanneer de Apocalyptiker tot ons spreekt. Jullie zullen ernaar moeten streven, beste vrienden, jullie te verplaatsen in dit samenvallen van datgene, wat uit de antroposofie kan worden gewonnen, met wat de Apocalyptiker openbaart.Uit de aanwezige openbaringen kan over de kometen al zodanig gesproken worden, dat de Satan in het heelal op de loer ligt en eraan werkt, om de kometenbanen te gebruiken en in de plaats van de kosmos te zetten. Wanneer U dit door het antroposofische begrijpen in U opneemt en het in de Openbaring terug kan vinden, dan ligt in dit terugvinden iets, dat belangrijk is, namelijk een soort ziele-onmoeting met de Openbaring en daardoor ook met de Apocalyptiker zelf. Dat is belangrijk: de Apocalyptiker zelf. Het zal buitengewoon belangrijk zijn, dat de priester, die de toekomst levend tegemoet treedt, steeds meer het verlangen gaat koesteren, de Apocalyptiker, die immers na het Mysterie van Golgotha in de toekomst heeft gekeken, steeds opnieuw - of het nu wel of niet op aarde is - te kunnen ontmoeten.Want onder de priesters moet het volgende gevoel ontstaan: De hulp, die van Johannes, de schepper van de Openbaring, kan komen voor degenen, die in Christelijke zin willen werken, deze hulp is ontzettend belangrijk en onontbeerlijk. Het zal alleen mogelijk worden werkelijk samen met de Apocalyptiker Johannes zijn weg te gaan, wanneer we met een zielestemming, zoals ik die beschre­ven heb, de Openbaring tegemoet treden. Dan wordt Johannes onze bondgenoot. Hij staat in nauwe verbinding met Christus Jezus, hij is immers door Christus Jezus zelf ingewijd, hij is een ingewijde van Christus Jezus. Vandaar dat hij een belangrijke bondgenoot is, en het is van het grootste belang, door hem tot Christus Jezus te komen.Een werkelijk begrijpen van de Openbaring leidt ons al diep in het gebied, waar men met het denkbaar grootste uitzicht tot een ontmoeting met Johannes en dan met Christus zelf kan komen. Hierin steekt een zeer diepe waarheid, maar een waarheid waarvan het zeer gewenst is dat zij werkelijk diep in uw gemoed nawerkt. Dan is het een echte priesterwaarheid, dat wil zeggen, een waarheid die de priester op rechtmatige wijze binnentrekt in  het spirituele gebied. Van hieruit zullen we morgen verder gaan.


[1] De schrijver van de Openbaring wordt in het vervolg Apocaliptiker genoemd
- - -
terug naar inhoudsopgave

Sociale en antisociale impulsen in de mens Bern, 12 december 1918 Rudolf Steiner

Sociale en antisociale impulsen in de mens


In vroegere fasen van de mensheidsontwikkeling was er nog geen sprake van een “sociaal vraagstuk”. De mensen maakten deel uit van een groep, van een familie, van standen en klassen, waarbinnen de enkeling zijn vaste plaats had en zich geborgen kon voelen.
Een kenmerk van de nieuwe tijd is de emancipatie van het individu, dat zich gaat afzetten tegen zijn sociale omgeving. In het licht van de gehele loop van de ontwikkeling is dit proces van individualisering terecht. In onze tijd moeten we het feit onder ogen zien, dat er in onszelf ‘antisociale’ krachten werkzaam zijn en moeten zijn.
Maar deze ontwikkeling brengt ook grote gevaren met zich mee. Het samen werken en samen leven wordt steeds moeilijker, menselijke relaties worden vaak slechts met moeite in stand gehouden.
Volgens Rudolf Steiner hebben wij de taak, nu bewust nieuwe sociale vormen te scheppen. Dit kan alleen gebeuren op basis van werkelijke interesse in de andere mens.
Antisociale krachten hebben we vanzelf in ons. Sociale krachten daarentegen moeten we bewust tot ontwikkeling brengen. Rudolf Steiner geeft aan langs welke weg dit kan gebeuren.


Bern, 12 december 1918

Uit het huidige tijdsbeeld blijkt duidelijk dat wij juist die gevoelens en beschouwingen, die we ons eigen maken wanneer we ons verdiepen in de geesteswetenschap, ook moeten toepassen op de situatie van deze tijd, op het leven van nu. En niet alleen de uiterlijke omstandigheden spreken heden ten dage duidelijke taal, ook onze geesteswetenschappelijke inzichten bevestigen op een bepaalde manier wat uit dit tijdsbeeld spreekt.
In onze beschouwingen zijn wij vaak uitgegaan van een fundamenteel feit dat aan de mensheidsontwikkeling ten grondslag ligt, namelijk dat deze zich voltrekt in verschillende op elkaar volgende perioden. Zoals u weet zijn voor ons die perioden bijzonder belangrijk, die zijn begonnen na de grote atlantische catastrofe. Van de na-atlantische perioden zijn er al vier voorbij en wij leven nu in de vijfde na-atlantische periode van de mensheidsontwikkeling. Deze periode nu, die in de vijftiende eeuw van onze christelijke tijdrekening is begonnen,kunnen we de periode van de ontwikkeling van de bewustzijnsziel noemen. In onze cultuurperiode, die volgde op de Grieks-Romeinse en begon in de eerste helft van de vijftiende eeuw, zal de mensheid de bewustzijnsziel moeten ontwikkelen. In de voorgaande periode, die in de achtste eeuw voor Christus begon en eindigde in de vijftiende eeuw na Christus, heeft de mensheid in de grote culturen vooral de verstands- of gemoedsziel ontwikkeld.
Welnu, op de karakterisering van deze perioden hoeven we niet nader in te gaan. Wij willen echter onze aandacht in het bijzonder richten op het kenmerkende van deze tijd, van onze cultuurperiode. Deze is in feite nog maar enkele eeuwen oud, als we in aanmerking nemen dat een ontwikkelingsperiode gemiddeld iets langer dan tweeduizend jaar duurt.
In deze bewustzijnszieleperiode moet er dus nog van alles gebeuren. Het zal in dit tijdperk de opgave van de geciviliseerde mensheid zijn het totale wezen van de mens te begrijpen en te leren op eigen benen te staan. Veel, buitengewoon veel van wat de mens in de voorgaande perioden van de ontwikkeling instinctmatig heeft gevoeld, instinctmatig heeft beoordeeld, moet nu in het volle licht van het bewustzijn worden gebracht.
Immers, veel van de moeilijkheden en chaotiserende tendensen, die in onze tijd om ons heen en in onszelf ontstaan, kunnen we eigenlijk direct verklaren, als we weten dat het juist de opgave is van onze tijd om ons bewust te maken van wat tot nu toe instinctmatig in ons aanwezig was. Het instinctieve gebeurt immers min of meer vanzelf; maar wat bewust gebeuren moet, eist innerlijke inspanning.
Vóór alles moet de mens proberen om werkelijk vanuit zijn hele wezen te denken. En daar hebben we een grote hekel aan. We doen dat niet graag: bewust deelnemen aan de totstandkoming van het wereldgebeuren. Bovendien is dit een zaak, waarbij men zich tegenwoordig nog zeer laat misleiden. We denken vaak: ‘We leven dus in de periode waarin het denken moet worden ontwikkeld.’ En de mensen zijn er trots op dat er tegenwoordig meer wordt gedacht dan vroeger. Maar dat is voorlopig nog een vergissing, een illusie, één van de vele illusies waar de mens tegenwoordig in leeft. Wat de mensen zozeer met trots vervult, namelijk dit vermogen om gedachten te hebben, gebeurt in vele gevallen instinctief. Pas wanneer dit instinctieve element, dat opgekomen is in de loop van de mensheidsontwikkeling, en dat zich in onze tijd manifesteert doordat wij trots zijn op ons denken, actief wordt, wanneer werkelijk het intellectuele niet alleen uit de hersenen maar uit de hele mens voortkomt, wanneer het intellectuele zelf niet meer dan een onderdeel zal zijn van het gehele geestelijke leven, wanneer het van het rationele wordt verplaatst naar het imaginatieve, het inspiratieve en het intuïtieve vlak: pas dán zal datgene wat zich wil manifesteren in dit vijfde na-atlantische tijdperk van de bewustzijnsziel langzamerhand te voorschijn treden.
Ik moet het telkens weer zeggen: wat er in deze tijd op de mens afkomt en waardoor hij kan merken dat zelfs de meest alledaagse gedachten hem op zijn speciale eigenaardigheden kunnen wijzen, dat is de opkomst van het zogenaamde sociale vraagstuk.
Wie zich echter ernstig heeft verdiept in de antroposofie, kan al snel het gevoel krijgen, dat het essentiële in het vormgeven aan de maatschappelijke orde, of men die nu staatkundig noemt of hoe dan ook, toch zijn oorsprong moet vinden in de vermogens die de mens vanuit zichzelf kan ontwikkelen, met als opgave om het sociale verkeer van mens tot mens te verzorgen. Alles wat wij van binnenuit ontwikkelen, correspondeert natuurlijk met bepaalde impulsen die uiteindelijk toch in het geestelijke leven en het zieleleven liggen. Als we de zaak zo bekijken zouden we de vraag kunnen stellen: moeten we dan niet allereerst onze aandacht richten op de sociale impulsen, op datgene wat als sociale impuls van nature in de mens aanwezig is en zich naar buiten toe wil manifesteren? Wat mij betreft kunnen we deze sociale impulsen – zonder daarbij direct aan iets dierlijks te denken – ‘sociale driften’ noemen, maar we moeten er wel voor oppassen dat we deze driften niet alleen als iets onbewusts of instinctiefs beschouwen. Als we spreken van ‘sociale driften’ bedoelen we het volgende. Wij leven in het tijdperk van de bewustzijnsziel en de driften willen opstijgen tot in het bewustzijn.
Wanneer nu zoiets wordt beweerd: er bestaan sociale driften en die willen zich realiseren – dat steekt juist in onze tijd meteen weer die enorme eenzijdigheid de kop op, waar we niet over moeten klagen, maar die we rustig onder ogen moeten zien, omdat we die moeten overwinnen. De mensen van deze tijd hebben altijd de neiging om de dingen maar van één kant te bekijken! Het is net alsof we denken dat de slinger van een klok maar naar één kant uitslaat en we nooit op het idee zouden komen, dat hij vanuit het midden helemaal niet uit kán slaan naar de ene kant, zonder ook naar de andere kant uit te slaan. Net zomin als een slinger maar naar één kant kan uitslaan, kunnen de menselijke sociale driften zich eenzijdig uiten. Vanzelfsprekend, omdat dat in de aard van de mens ligt, staan er tegenover de sociale driften ook antisociale driften. Zoals er in de menselijke natuur sociale driften zijn, zijn er ook antisociale driften. Daarmee moeten we absoluut rekening houden.
Sociale leiders en agitatoren leven in de grote illusie dat ze niets anders hoeven te doen dan bepaalde ideeën of theorieën te verspreiden of te denken dat ze alleen maar een beroep hoeven te doen op een bepaalde sociale klasse, en dat de mensen dan, zodra ze een bepaalde zienswijze kunnen accepteren, meteen bereid zijn om gehoor te geven aan hun sociale driften. Het is een illusie om zo te werk te gaan, want op die manier houdt men er geen rekening mee dat de antisociale driften zich evenzeer laten gelden als de sociale. In onze tijd gaat het er om deze zaken zonder illusies onder ogen te zien. En dat is alleen mogelijk vanuit een geesteswetenschappelijke ingang. Je zou kunnen zeggen de mensen ‘verslapen’ het allerbelangrijkst in hun leven, wanneer ze dit leven niet bezien vanuit de gezichtspunten van de geesteswetenschap.
We moeten ons de vraag stellen: hoe is het mogelijk gesteld met de relaties van mens tot mens met betrekking tot sociale en antisociale driften?
Kijk, wanneer twee mensen elkaar ontmoeten gebeurt er in werkelijkheid iets heel gecompliceerds! We moeten natuurlijk de essentie van deze zaak onder ogen zien. Weliswaar verloopt iedere menselijke ontmoeting weer anders en is deze afhankelijk van de verschillende omstandigheden, maar we moeten toch uitgaan van de gemeenschappelijke kenmerken, wanneer twee mensen met elkaar in contact komen en ons afvragen: wat gebeurt er in werkelijkheid – het gaat niet alleen om wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen – wat gebeurt daar in feite allemaal als twee mensen elkaar ontmoeten? Wel, er gebeurt niets minder dan dat er een bepaalde kracht werkt van de een op de ander. Zodra twee mensen elkaar ontmoeten, betekent dat eenvoudig dat er een bepaalde kracht werkzaam wordt van mens tot mens. Als we in ons leven in contact komen met iemand anders, kunnen we niet onverschillig tegenover elkaar staan, zelfs niet in ons gedachten- en gevoelsleven en ook niet wanneer we ruimtelijk ver van elkaar zijn verwijderd. Als we de zorg voor iemand op ons hebben genomen, als er op de een of andere manier een contact tot stand moet komen, dan werkt er een kracht van de ene mens op de andere. Dat is wat aan het sociale leven ten grondslag ligt: deze krachten, die zich in alle richtingen uitbreiden en die door elkaar heen weven, vormen in feite de grondslag voor de sociale structuur van de samenleving.
Het duidelijkste voorbeeld van dit fenomeen is natuurlijk de directe omgang tussen twee mensen: daar bestaat de neiging tot inslapen door de indruk die de ene mens op de andere maakt. In het sociale leven treedt dat altijd op, de ene mens wordt door de andere, met wie hij omgaat, in slaap gebracht. De natuurkundig zou zeggen: voortdurend is er sprake van een verborgen tendens dat in het sociale verkeer de ene mens de andere laat inslapen.
Waarom is dat zo? Welnu, dat berust op een heel belangrijk verschijnsel in het totale wezen van de mens. In de grond van de zaak is het namelijk zo dat onze sociale driften, zoals wij die noemen, zich bij het gewone bewustzijn van deze tijd eigenlijk alleen rechtstreeks vanuit de menselijke ziel ontwikkelen wanneer we slapen. Voor zover u niet helderziend bent wordt u eigenlijk alleen door sociale driften beheerst als u slaapt. En alleen datgene wat uit de slaap doorwerkt als we wakker zijn werkt in ons dagbewustzijn door als sociale drift. Nu u dit weet zal het u niet verbazen dat het sociale u in wezen in slaap wil brengen door de relatie van mens tot mens. De sociale drift moet zich ontwikkelen in de relatie van mens tot mens. Maar dat kan alleen als we slapen. Daarom ontstaat in het contact tussen twee mensen de neiging, dat ten behoeve van het tot stand komen van een sociale relatie, de ene mens de andere in slaap brengt. Dit opmerkelijke feit is direct zichtbaar voor diegenen, die zich verdiepen in de realiteiten van het leven. Onze menselijke relaties worden in de eerste plaats hierdoor gekenmerkt, dat vooral ons voorstellingsvermogen tijdens dit contact in slaap wordt gebracht ter wille van het ontstaan van de sociale driften van mens tot mens.
Maar u kunt natuurlijk niet voortdurend slapend door het leven gaan. De tendens om sociale driften te ontwikkelen uit zich in het feit dat u eigenlijk voortdurend de neiging zou moeten hebben om in slaap te vallen. Wat ik hier bespreek gebeurt natuurlijk allemaal onderbewust, maar daarom zijn deze zaken niet minder reëel en van voortdurende invloed op ons leven. Juist omwille van het tot stand komen van een sociale structuur van de mensheid hebben we dus steeds de neiging om in slaap te vallen.
Hier tegenin is nog iets anders werkzaam en wel het onophoudelijk tegenstribbelen van de mensen, het in opstand komen tegen deze tendens, juist wanneer ze niet slapen. Zodra u tegenover iemand anders komt te staan, zit u altijd midden in het volgende conflict. Door de ontmoeting met die ander ontwikkelt zich in uzelf steeds weer de neiging om te slapen, om de relatie met de ander in de slaap te beleven. En doordat u niet mag toegeven aan de slaap, doordat u niet geheel in slaap mag vallen, ontstaat in u de tegenkracht die u wakker houdt. Bij iedere ontmoeting is er sprake van de neiging om in te slapen en de neiging om wakker te blijven. Deze laatste is echter in dit geval een antisociale tendens, namelijk het handhaven van de eigen individualiteit, van de eigen persoonlijkheid, tegenover de sociale structuur van de gemeenschap.
Door het simpele feit dat we mens onder mensen zijn, pendelt ons zieleleven innerlijk tussen sociaal-zijn en antisociaal-zijn. Deze twee in ons aanwezige driften – die tussen twee mensen waargenomen kunnen worden wanneer men ze helderziend gadeslaat – beheersen ons leven. Als we in het sociale leven iets op de een of andere manier inrichten – ook al staat dit volgens het huidige zeer pientere bewustzijn nog zo ver van de werkelijkheid af – dan is dat toch altijd een uitdrukking van deze pendelrelatie tussen sociale en antisociale krachten. De economen mogen erover nadenken wat krediet eigenlijk is, wat kapitaal en rente is enzovoort; zaken als deze, die in het sociale verkeer onderhevig zijn aan bepaalde wetmatigheden, zijn slechts pendelslagen van deze beide driften, namelijk de sociale en de antisociale.
Wie de bedoeling heeft om geneesmiddelen voor de kwalen van deze tijd te vinden, zou met zijn gezonde verstand op een werkelijk wetenschappelijke wijze bij deze fenomenen moeten aanknopen. Want hoe komt het, dat juist in onze tijd het sociale vraagstuk zo actueel is geworden? Welnu, wij leven in het tijdperk van de bewustzijnsziel, waarin de mens moet leren op eigen benen te staan: Welke opdracht moeten wij volbrengen? Om onze opgave, onze missie in dit vijfde na-atlantische tijdperk te doen slagen, moeten wij ervoor zorgen dat we ons handhaven, dat we niet in slaap worden gebracht. Wij moeten om in deze tijd te staan antisociale driften ontwikkelen. De mens zou deze opgave van onze tijd niet kunnen volbrengen wanneer niet juist de antisociale driften, door middel waarvan hij het uiterste moet vergen van zijn persoonlijkheid, steeds machtiger werden. De huidige mensheid heeft er nog geen flauw vermoeden van hoezeer de antisociale driften zich nog moeten ontwikkelen, tot in het tijdperk van het derde millennium. Juist opdat de mens op de juist manier tot ontwikkeling komt, moeten de antisociale krachten toenemen.
In vroegere cultuurperioden was de ontwikkeling van de antisociale driften nog niet het geestelijke levensbrood van de mensheidsontwikkeling. Daarom hoefde men daarvoor geen tegenwicht te scheppen en men deed dat dan ook niet. In onze tijd, waarin de mens omwille van zichzelf, omwille van zijn individuele zelf de antisociale driften – dat gebeurt overigens toch wel door het feit dat de mens nu eenmaal aan de wetmatigheden van de ontwikkeling is onderworpen en daar kunnen we niets aan veranderen – moeten we daar iets tegenover stellen: een sociale structuur die zodanig is dat deze ontwikkelingstendens in evenwicht blijft. De antisociale driften moeten innerlijk werkzaam zijn, opdat de mens een hoger stadium in zijn ontwikkeling bereikt; in het maatschappelijke leven moet een zodanige sociale structuur bestaan, dat de mens niet de andere mens verliest in het sociale leven. Vandaar de sociale eisen die in onze tijd worden gesteld, die in zeker zin niets anders zijn dan het noodzakelijk tegenwicht tegen de innerlijke ontwikkelingstendens van de mensheid.
Uit dit voorbeeld blijkt wel duidelijk, dat we met een eenzijdige beschouwingswijze niets kunnen beginnen. Denkt u maar eens aan sommige woorden – en dan praat ik nog niet eens van ideeën of gevoelens – die in het algemene spraakgebruik een bepaalde waarde, een soort ‘bijsmaak’ hebben gekregen. Het begrip ‘antisociaal’ bijvoorbeeld heeft een onaangename klank, we beschouwen het als iets wat slecht is. Maar of we het nu wel of niet als iets negatiefs beschouwen, daar hoeven we ons niet al te druk over te maken, want het is nu eenmaal iets noodzakelijks, omdat het, het zij goed of slecht, in deze tijd samenhangt met de noodzakelijke ontwikkelingstendens van de mens. En als dan iemand ons komt vertellen dat de antisociale driften bestreden moeten worden, dan is dat gewoon onzin, want zoiets is onmogelijk. Als rechtstreeks gevolg van de tendens die voor de mensheidsontwikkeling in deze tijd vanzelfsprekend is, moeten deze driften juist van het innerlijk van de mens bezit nemen. Het gaat er niet om recepten te vinden waarmee we de antisociale driften kunnen bestrijden, het gaat er om de inrichting van de maatschappij, de structuur, de organisatie van datgene wat niet in het menselijk individu besloten ligt maar zich daarbuiten afspeelt, op een zodanige manier vorm te geven en in te richten, dat er een tegenwicht ontstaat voor datgene wat in het innerlijk van de mens werkt als antisociale drift. Daarom is het zo noodzakelijk dat de mens in deze cultuurperiode met zijn hele wezen wordt losgemaakt van de sociale orde. Anders kan zowel het een als het ander niet zuiver zijn.
Vroeger onderscheidde men verschillende standen, maatschappelijke klassen. In onze tijd streeft men ernaar die standsverschillen uit te wissen. We kunnen de mensen niet meer naar standen en klassen indelen, het gaat om de hele mens en de sociale structuur moet zodanig zijn, dat alleen datgene wat buiten de mens is sociaal wordt ingedeeld. Daarom zei ik gisteren in de openbare voordracht: in de Grieks-Romeinse cultuurperiode kon er nog sprake zijn van slavernij, toen was de één de meester en de ander de slaaf, toen waren de mensen ingedeeld in klassen. Een overblijfsel daarvan vinden we heden ten dage in datgene waartegen de arbeider zo heftig in opstand komt: dat zijn arbeidskracht als koopwaar geldt, dat dus iets dat in hemzelf is, nog van buitenaf wordt georganiseerd. Dat moet veranderen. Alleen datgene kan sociaal worden ingedeeld wat niet met de mens zelf is verbonden: zijn positie, de plaats die hij inneemt in de maatschappij; niet iets wat in hemzelf is.
Dit alles wat aldus wordt erkend met betrekking tot de noodzakelijke ontwikkeling van het sociale leven, moeten we werkelijk zo opvatten, dat niemand het recht heeft over sociale hervormingen en dergelijke mee te praten als hij de dingen, die nu ter sprake komen, nooit heeft geleerd, zoals ook niemand er aanspraak op kan maken dat hij kan rekenen als hij nooit heeft geleerd dat twee maal twee vier is. Socialisme en anti-socialisme bestaan, op de wijze zoals wij dat hier concreet hebben gekarakteriseerd.
De mensen die in onze staatkundige of maatschappelijke organisaties de belangrijkste posities hebben en die dan vaak praten over de tegenwoordige sociale eisen, lijken voor degenen die daarin thuis zijn op mensen, die een brug willen bouwen over een snelstromende rivier maar nog nooit hebben gehoord van het parallellogram van krachten of iets dergelijks! Ze kunnen die brug best bouwen, maar bij de eerste de beste gelegenheid stort hij in. En daarop lijken ook de sociale leiders en ook anderen, die voor bepaalde sociale instellingen verantwoordelijk zijn: bij de eerste de beste gelegenheid zal blijken dat hun maatregelen onmogelijk zijn, want wij moeten uitgaan van de realiteit en niet ingaan tegen de werkelijkheid. Het is zo ontzettend belangrijk dat nu eindelijk ernst wordt gemaakt met datgene wat ik zou willen noemen het basisprincipe van de antroposofisch georiënteerde geesteshouding.
Een van de impulsen waarvoor wij als antroposofen enthousiast worden is immers, dat wij datgene wat de meeste mensen alleen maar voor de vroegste jeugd laten gelden, ook in de rest van ons leven in praktijk brengen: ook als we misschien al lang grijs geworden zijn, gaan we nog in de schoolbanken zitten, en wel in de schoolbanken van het leven. Dat is ook een van de verschillen met anderen, die geloven dat ze, wanneer ze tot hun vijf-, zesentwintigste alsmaar hebben geboemeld – pardon, ik moet zeggen: college hebben gelopen en hebben gestudeerd, voor hun hele verder leven klaar zijn! Hoogstens voor zijn eigen plezier ontwikkelt men zich daarna nog verder in de een of andere richting. Maar wanneer we langzamerhand doordringen tot de essentie van de geesteswetenschap, dan komt ons heel duidelijk voor ogen te staan dat de mens werkelijk zijn hele leven door moet leren, wil hij de opgaven van dit leven aankunnen. Het is heel belangrijk dat wij doordrongen zijn van dit gevoel. Als niet wordt afgerekend met het idee dat men alles reeds kan beheersen met de vermogens die men tot zijn twintigste of vijfentwintigste jaar heeft ontwikkeld, dat men daarna alleen maar in het parlement of waar dan ook bij elkaar hoeft te komen om over alles en nog wat besluiten te nemen – zolang deze opvatting stand houdt, kan er in de sociale structuur van de wereld niets heilzaams tot stand komen.
Juist voor onze tijd is het buitengewoon belangrijk dat wij de wisselwerking bestuderen tussen het sociale en het antisociale. Het antisociale kunnen wij slechts bestuderen, want het is – zoals ik reeds heb uiteengezet – een facet van de ontwikkeling van onze cultuurperiode, dat het antisociale één van de belangrijkste aspecten is die steeds meer betekenis krijgen en dat het in onszelf tot ontwikkeling moet komen. Dit antisociale kan alleen door het sociale in zekere mate in evenwicht worden gehouden; maar het sociale moet heel bewust worden verzorgd. En dat wordt nu inderdaad juist in deze tijd steeds moeilijker, omdat die andere tendens, namelijk het antisociale, eigenlijk veel natuurlijker is.
Het sociale is noodzakelijk, dat moet worden verzorgd. We zullen zien dat in dit vijfde na-atlantische cultuurtijdperk zelfs de neiging bestaat om het sociale, wanneer het aan ons ligt, maar buiten beschouwing te laten door niet actief in te grijpen, door ons niet daarvoor in te zetten met innerlijke activiteit. Wat nodig is en wat zeer bewust moet worden ontwikkeld, terwijl het vroeger een instinctieve menselijke eigenschap was, is juist de interesse van mens tot mens. In de belangstelling voor elkaar klopt het hart van het sociale leven.
Tegenwoordig is het nog bijna paradoxaal om te zeggen: de mensen zullen geen inzicht krijgen in de zogenaamde complexe sociaal-economische begrippen, zolang de interesse voor de medemens niet toeneemt, zolang de schijnvormen die in het sociale leven heersen niet in verband worden gebracht met de werkelijkheid.
Wie van ons is zich zonder meer ervan bewust dat hij, alleen al door het feit dat hij een bepaalde plaats inneemt in de maatschappij, eigenlijk altijd in een gecompliceerde relatie staat tot zijn medemens? Laten we eens aannemen dat u een biljet van honderd franken op zak hebt en u geeft dat op ’n ochtend helemaal uit aan allerhande inkopen. Wat betekent dat nu, dat u met honderd franken op stap gaat? Dat bankbiljet is eigenlijk een schijnproduct, in werkelijkheid is het helemaal niets waard, ook niet als het een muntstuk zou zijn. Zelfs dan zou het alleen maar schijnwaarde hebben. Geld is namelijk niet meer dan een schakel tussen twee andere dingen, en alleen door het feit dat er een bepaalde sociale orde, in onze tijd dus een zuiver staatkundige orde bestaat, vertegenwoordigt dit briefje van honderd franken, dat u vandaag uitgeeft aan de meest uiteenlopende zaken, niets anders dat de overeenkomstige waarde van een bepaalde hoeveelheid arbeid van een bepaald aantal mensen. Een bepaald aantal mensen moet een bepaalde tijd werken, een bepaalde hoeveelheid menselijke arbeid moet worden ingebracht in de samenleving en uitkristalliseren in koopwaar om de schijnwaarde van een bankbiljet tot werkelijk waarde te verheffen – maar nu op bevel van de maatschappelijke orde. Het bankbiljet geeft u alleen maar de macht om over een bepaalde hoeveelheid werk van anderen te beschikken, respectievelijk om zeggenschap te hebben over een bepaalde hoeveelheid arbeid. Stelt u zich eens voor: ik heb hier een bankbiljet en dat geeft mij, krachtens de sociale positie die ik bekleed, macht over een aantal arbeiders; en als u nu bedenkt dat de arbeid van deze arbeiders elke dag en ieder uur door anderen wordt verkocht als equivalent, als overeenkomstige waarde van dat bankbiljet dat u in uw portemonnee heeft – pas dan heeft u een beeld van de werkelijkheid. Onze onderlinge betrekkingen zijn zo ingewikkeld geworden dat we op dit soort zaken helemaal geen acht meer slaan, vooral wanneer ze niet zo duidelijk voor de hand liggen. Ik ben uitgegaan van een duidelijk voorbeeld, waar de zaak wat eenvoudiger ligt. Bij de moeilijkere economische problemen van kapitaal, rente en krediet, waar het allemaal heel ingewikkeld is, weten zelfs de professoren geen antwoord, ik bedoel dus de economen, wier taak het is om van dergelijke zaken goed op de hoogte te zijn.
U zult wel begrijpen dat het broodnodig is dat er duidelijkheid komt over dit soort zaken. Natuurlijk kunnen we niet van de ene dag op de andere de economie, die door de huidige economische wetenschap in een hopeloze toestand verzeild is geraakt, hervormen. Maar we kunnen ons ten minste afvragen naar aanleiding van volkspedagogische en andere problemen: wat is er nodig, opdat het sociale leven bewust een tegenwicht kan vormen voor het innerlijke, antisociale leven? Wat moeten we doen?
Ik zei al dat het tegenwoordig moeilijk is om werkelijke interesse voor onze medemens op te brengen. Als u denkt dat u voor die honderd franken iets kunt kopen en u denkt er niet aan, dat dat een sociale relatie betekent ten opzichte van een bepaald aantal mensen en hun arbeidskracht, dan hebt u geen werkelijke interesse. U heeft pas werkelijk interesse, wanneer u iedere schijnhandeling, zoals het inruilen van waren tegen een briefje van honderd, in gedachten kunt vervangen door de werkelijke handeling die daarmee samenhangt.
Het weliswaar hartverwarmende, maar egoïstische gepraat dat wij onze naaste moeten liefhebben en deze liefde ook bij iedere gelegenheid moeten laten blijken, dat vormt nog niet het sociale leven. In de meeste gevallen is dat een zeer egoïstisch soort liefde. Menigeen ondersteunt zelfs, met datgene wat hij, je zou kunnen zeggen , eerst heeft buitgemaakt, met aartsvaderlijke goedertierenheid zijn medemensen, om daardoor een object te scheppen voor zijn eigenliefde, omdat hij zich dan van binnen kan warmen aan de heerlijke gedachte: “Wat ben ik toch een goed mens!” maar hij komt niet op het idee, dat een groot deel van deze zogenaamde weldaden vermomde eigenliefde is.
Het gaat er niet om dat we alleen hierop betrokken zijn, waardoor we eigenlijk alleen maar onze eigenliefde botvieren, maar dat we ons verplicht voelen onze aandacht te richten op die veelvuldig vertakte sociale structuur waarin wij leven. Daarvoor moeten we ten minste een basis leggen. Tegenwoordig zijn echter maar heel weinig mensen daartoe bereid.
Ik wil hier minsten één vraagstuk van de volkspedagogie bespreken en wel dit: hoe kunnen we tegenover de antisociale driften, die zich van nature ontwikkelen, bewust de sociale driften zich als tegenpool laten ontwikkelen? Hoe kunnen we deze zo cultiveren, dat de interesse van mens tot mens, die juist in ons tijdperk van de bewustzijnsziel zo schrikbarend verdwenen is, in ons tot ontplooiing komt en steeds verder en verder gaat? Hoe kunnen we zo ver komen dat het ons niet met rust laat als de interesse zich niet verder in ons ontwikkelt?
Er gapen diepe afgronden tussen de mensen van deze tijd! We hebben er geen flauw idee van hoe we tegenwoordig langs elkaar heen leven, zonder het minste begrip voor de ander. Het verlangen om zich werkelijk in de ander te verplaatsen, zich te verdiepen in iemands specifieke eigenaardigheden, is tegenwoordig heel gering. Enerzijds schreeuwt de wereld om socialiteit en anderzijds hebben we te maken met steeds sterker wordende, zuiver antisociale driften. Hoezeer de mensen tegenwoordig blindelings langs elkaar heen leven, zien we pas goed wanneer ze zich aansluiten bij allerlei verenigingen en genootschappen. In de meeste gevallen zijn dat nu juist níet de geschikte gelegenheden om mensenkennis op te doen. Tegenwoordig is het zo dat mensen jarenlang met anderen kunnen samenkomen en toch kennen ze elkaar op den duur niet beter dan toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten. Het is echter noodzakelijk dat we in de toekomst – ik zou haast willen zeggen: systematisch – het sociale binnenbrengen in de sfeer van het antisociale.
De innerlijk scholingsweg kent daarvoor verschillende methoden. Eén daarvan is om te proberen van tijd tot tijd terug te kijken op ons eigen leven, op onze huidige incarnatie, en proberen te overzien wat zich heeft afgespeeld tussen onszelf en anderen, die in ons leven een rol hebben gespeeld. Als we dan heel eerlijk zijn zullen de meeste van ons moeten toegeven dat ze, ondanks het feit dat zoveel verschillende mensen deel uitmaken van hun leven, toch meestal hun eigen persoon in het middelpunt plaatsen. Wat hebben we te danken aan deze of gene die in ons leven kwam? Meestal vragen we ons dit zuiver gevoelsmatig af, maar dat zouden we nu juist níet moeten doen.
We zouden moeten proberen ons beelden van diegenen voor de geest te halen, die als leraar, als vriend of anderszins een positieve invloed op ons leven hebben uitgeoefend, of mensen die ons tekort deden, aan wie we vanuit bepaalde gezichtspunten soms meer te danken hebben dan aan degenen die ons hebben geholpen. Deze beelden zouden we aan ons voorbij moeten laten trekken en ons daarbij heel levendig moeten voorstellen, wat ieder van deze mensen voor ons heeft betekend. Als we op deze manier te werk gaan, zullen we zien dat we langzamerhand onszelf leren vergeten. We zullen ontdekken dat eigenlijk haast alles wat ons ‘eigen’ is, er helemaal niet zou kunnen zijn wanneer deze of gene destijds niet helpend en lerend of op welke andere manier dan ook, in ons leven had ingegrepen. Pas dan, vooral wanneer we terugdenken aan lang vervlogen jaren en aan mensen, met wie we misschien al lang geen contact meer hebben en waar we daarom makkelijker objectief tegenover kunnen staan, zal ons duidelijk worden, hoe onze zielesubstantie als het ware wordt ‘opgezogen’ door alles wat in de loop der jaren van invloed is geweest op ons leven. Onze blik verwijdt zich tot een hele schare mensen die in de loop van de tijd aan ons voorbij is getrokken.
Als we proberen innerlijk waar te nemen hoeveel we aan de een of ander te danken hebben, en proberen onszelf aldus gespiegeld te zien in de mensen die in de loop der tijd invloed op ons uitoefenden en ons pad kruisten, maakt zich langzamerhand een vermogen in ons los – we zullen dat kunnen ervaren – dat uit het volgende bestaat: omdat wij ons hebben geoefend om beelden op te roepen van persoonlijkheden waarmee wij in het verleden verbonden waren, ontstaat het vermogen om nu ook van de mensen die we in het heden ontmoeten een beeld te laten ontstaan. Het is ongelooflijk belangrijk dat in ons de impuls opkomt om voor de ander, die we ontmoeten, niet alleen een gevoel van sympathie of antipathie te koesteren om niet alleen de neiging in ons te laten opkomen om die mens lief te hebben of te haten, maar om vrij van gevoelens van haat of liefde een beeld van die mens te laten ontstaan.
Misschien heeft u niet het gevoel dat dit alles nu zo vreselijk belangrijk is. Toch is dat wel degelijk zo. Want dit vermogen om zonder liefde- of haatgevoelens een beeld van iemand in ons op te roepen, om de ander in zijn ware wezen in onszelf tot leven te laten komen, is een eigenschap die langzamerhand zienderogen minder wordt. Dat is een vermogen dat de mensen op den duur totaal verliezen. Ze lopen elkaar voorbij zonder dat ze de neiging voelen om de ander in henzelf tot leven te laten komen. Dat is echt een vermogen dat we bewust moeten verzorgen en dat ook bij de opvoeding van kinderen en in de scholen zijn intrede zou moeten doen: dit vermogen om aan de andere mens het imaginatieve bewustzijn te ontwikkelen. Want in de allereerste plaats aan de mens kunnen we dit imaginatieve vermogen werkelijk tot ontwikkeling brengen, wanneer we tenminste niet bang zijn om in plaats van alle sensaties van het leven na te jagen, stil in onszelf die terugblik te doen, waarbij de voorbije relaties met andere mensen voor ons geestesoog worden opgeroepen. Dat maakt het op den duur ook mogelijk een imaginatief beeld te krijgen van de mensen waarmee we nú te maken hebben. Daarmee plaatsen we de sociale driften tegenover de antisociale, die zich noodzakelijkerwijs en buiten ons bewustzijn om, steeds verder ontwikkelen. Dat is één punt.
Dan is er nog een tweede punt, dat ook verbonden kan worden met deze terugblik op de relatie tot bepaalde mensen, namelijk dat we proberen om ten opzichte van onszelf steeds objectiever te worden. Ook daarvoor moeten we teruggaan in het verleden. In dit geval kunnen we echter direct ingaan op de feiten zelf en ons, bijvoorbeeld als we dertig, veertig jaar oud zijn, afvragen: hoe was het allemaal, toen ik een jaar of tien was? Ik moet me eerst weer helemaal inleven in de situatie, ik wil mij die zo voorstellen alsof ik naar een andere jongen of een ander meisje van tien jaar kijk. Ik wil even helemaal vergeten dat ik dat was en werkelijk mijn best doen om mezelf objectief te zien.
Dit objectiveren van jezelf, het je losmaken van het verleden, het eigen ik ontdoen van zijn belevenissen, dat zouden we tegenwoordig in het bijzonder moeten nastreven. Want onze tijd heeft de tendens om het ik steeds meer te koppelen aan zijn belevenissen. Tegenwoordig willen de mensen instinctief datgene zijn, wat hun belevingen hen geven. Daarom is het ook zo moeilijk de activiteit op te brengen die de geesteswetenschap van ons vraagt. We moeten ons telkens opnieuw geestelijk inspannen, we kunnen ons niet beroepen op wat we ons eenmaal hebben eigen gemaakt. U zult dan ook wel merken dat we in de echte geesteswetenschap niets kunnen beginnen , als we denken dat we ons dergelijke inhouden makkelijk kunnen herinneren. We vergeten ze snel en moeten ze telkens opnieuw veroveren. Maar dat is juist goed, dat men zich steeds weer opnieuw moet inspannen. Wie namelijk op geesteswetenschappelijk gebied al een heel eind is gevorderd, zal iedere dag proberen zich de meest elementaire dingen voor de geest te halen. De anderen generen zich daarvoor. In de geesteswetenschap gaat het er absoluut niet om dat men de zaken in de herinnering vastlegt, omdat het helemaal aankomt op het directe beleven in het hier en nu.
Het gaat er dus om dat wij het vermogen ontwikkelen, objectief naar onszelf te kijken. We moeten ons die jongen of dat meisje voorstellen, alsof het een vreemd kind was. We moeten proberen steeds meer los te komen van de belevenissen, en als dertigjarige steeds minder zo te zijn, dat eigenlijk de impulsen die ons als tienjarig kind bezielden, nog altijd in ons rondspoken. Ons losmaken van het verleden betekent niet dat we ons verleden verloochenen – op een andere manier krijgen we het weer terug; dat is uitermate belangrijk.
Dus aan de ene kant verzorgen we bewust de sociale drift, de sociale impuls door onze aandacht te richten op die mensen waarmee we in ’t verleden contact hadden, en door onszelf wat de ziel betreft te beschouwen als het product van de invloed van deze mensen en aldus te komen tot imaginatieve beelden van de mens van nú. Aan de andere kant worden we door onze objectivering in staat gesteld een direct imaginatief beeld van onszelf te ontwikkelen.
Dit objectiveren van het verleden heeft pas betekenis wanneer dit proces zich niet onbewust in ons voltrekt. Stelt u zich maar eens voor hoe dat is, als die jongen of dat meisje van tien nog onbewust in u aanwezig is. U bent dan niet alleen een volwassen man van dertig of veertig, maar ook nog die jongen van tien. En ook het kind van elf, twaalf jaar enzovoort, is nog in u aanwezig. Het egoïsme wordt op die manier enorm versterkt. Dat zal echter steeds minder worden wanneer u zich van het verleden losmaakt door het te objectiveren, zodat het meer een ‘ding’ wordt. Het is belangrijk, dat we dat inzien.
En dus is het een eerste vereiste – en dat zou eigenlijk aan de mensen, die zonder inzicht op een illusionaire manier sociale eisen stellen, steeds duidelijker moeten worden gemaakt - : men zou moeten gaan inzien hoe de mens zich zélf tot een sociaalwerkend wezen moet maken in een tijdperk, waarin juist de antisociale driften zich moeten laten gelden om de mens een hogere trap van ontwikkeling te laten bereiken.
Wat ontstaat er dan? De zin van wat ik nu uiteen heb gezet zal u duidelijk worden als u het volgende bedenkt. In 1848 verscheen het eerste geschrift dat in zekere zin doeltreffend was en dat heden ten dage nog doorwerkt in het allerradicaalste socialisme, in het bolsjewisme: Het communistisch manifest van Karl Marx, waarin was samengevat wat veelal de hoofden en ook de harten van het proletariaat vervult. Karl Marx heeft kans gezien de werkende klasse te veroveren door eenvoudigweg datgene te zeggen wat de proletariër begrijpt en wat hij denkt door het feit dat hij proletariër is. In 1848 is dit communistisch manifest, waarvan ik u de inhoud niet uiteen behoef te zetten , verschenen. Het was het eerste document, de eerste kiem voor datgene wat nu zijn vruchten afwerpt, nadat wat dit heeft tegengehouden uit de weg is geruimd. In dit document staan een zin die heden ten dage in bijna alle socialistische geschriften wordt geciteerd: ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ Deze leus hoorde men in alle mogelijke socialistische verenigingen: ‘Proletariërs aller lande, verenigt u!’ Wat betekent dat eigenlijk? Welnu, dat is het alleronnatuurlijkste, dat men zich voor onze tijd kan voorstellen, namelijk een impuls tot socialisering, tot het zich verenigen van een bepaalde massa mensen. Wat is de basis voor deze socialisering, voor dit zich verenigen? Dat is de tegenstelling, de haat jegens diegenen, die niet behoren tot het proletariaat. De socialisering, het samenzijn van mensen moet worden gebouwd op het fundament van het gescheiden zijn! U moet zich dat maar eens voorstellen en de realiteit van dit principe waarnemen daar waar dit tegenwoordig als reële illusie – als ik dat zo mag uitdrukken, u begrijpt me wel – is opgetreden, het eerst in Rusland, en wat zich nu ook in Duitsland en Oostenrijk doet gelden en steeds verder zal voortwoekeren. Het verschijnsel is daarom zo volslagen onnatuurlijk, omdat het aan de ene kant uitdrukt de noodzaak van socialisering en omdat deze zelfde socialisering aan de ander kant juist gefundeerd is op het antisociale instinct, namelijk op de klassenhaat, op de tegenstelling tussen de maatschappelijke klassen.
Zulke dingen nu moeten we echter uitsluitend bekijken vanuit een hoger standpunt, anders komen we niet ver en zijn we zeker niet in staat om op de plaats waar we staan heilzaam in te grijpen in de loop van de mensheidsontwikkeling.
Heden ten dage is er geen andere methode dan die van de geesteswetenschap om deze zaken werkelijk te overzien in hun allesomvattende betekenis, dat betekent om onze eigen tijd te gaan begrijpen. Zoals men er voor terugdeinst zich bezig te houden met datgene wat als ziel en geest aan de fysieke mens ten grondslag ligt, zo wil men ook – uit angst en moedeloosheid – niet ingaan op datgene wat men in het sociale leven alleen maar met de geest kan doorgronden. De mensen zijn daar bang voor, ze hebben oogkleppen op. Als een struisvogel steken ze hun kop in het zand voor dergelijke zaken, die toch beslist heel reëel en belangrijk zijn: zodra twee mensen met elkaar in contact komen, is de één steeds bezig in slaap te vallen en de ander probeert voortdurend zich te handhaven. Maar dat is nu juist, om met Goethe te spreken, het oerfenomeen van de wetenschap van het sociale. Maar het gaat uit boven het soort weten dat het resultaat is van een uitsluitend materialistische manier van denken., dit kunnen we alleen begrijpen als we weten dat we in het leven niet alleen slapen als we op één oor liggen, als we urenlang liggen te ronken, maar dat ook de tendens om te slapen voortdurend door het zogenaamde waakleven heen speelt. Eigenlijk spelen dezelfde krachten, die ons ’s morgens wakker laten worden en ’s avonds laten inslapen, zonder ophouden een rol in ons dagelijks leven en daardoor werken ze mee aan het ontstaan van het sociale en het antisociale. Als men niet de moeite neemt deze zaken werkelijk onder ogen te zien, kan uit al het denken over menselijke sociale ordening en uit de kleinste sociale inrichting niets goeds tot stand komen.
Vanuit dit gezichtspunt is het nodig om naast al het andere wat er op deze wereld gebeurt, voor dit feit niet blind te zijn, maar juist een open oog te hebben voor wat er in de wereld aan de gang is. Wat denkt de tegenwoordige socialist? Hij denkt dat hij sociale stelregels, socialistische grondstellingen kan uitdenken, of dat hij alle mensen van alle landen kan oproepen met de leus ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ – en dan moet het mogelijk zijn, de hele wereld te herscheppen in een soort internationaal paradijs.
Welnu, dat is een van de grootste illusies en een van de verderfelijkste die er bestaan! ‘Mensen’ zijn niet alleen een abstractie, maar concrete mensen, want ieder mens is een individualiteit. Dat probeerde ik aan te tonen in mijn *Filosofie van de vrijheid, als tegenstelling tot het nivellerende kantianisme en socialisme. Maar de mensen zijn ook groepsgewijs verschillend en dat is afhankelijk van de plaats op aarde waar ze leven.
Eén van deze verschillen wil ik hier bespreken, opdat we kunnen zien dat men niet eenvoudigweg kan zeggen: je begint in het Westen en via het Oosten voer je dan over de hele wereld een bepaalde sociale orde door, tot je weer bij het punt van vertrek bent aangeland. Net zoals men vroeger een wereldreis ging maken, zo zou men tegenwoordig het socialisme het liefst over de hele wereld willen verbreiden en dan beschouwt men de aarde als een bol, waarop we, als we in het Westen beginnen, vanzelf in het Oosten aankomen.
De mensen op aarde zijn heel verschillend en in die differentiatie leeft juist weer een impuls, als ik het zo mag noemen: een motor voor de ontwikkeling. Hieruit blijkt wel heel duidelijk dat in onze tijd in het bijzonder de bewustzijnsziel zich moet openbaren. Eigenlijk kunnen in onze tijd alleen de mensen van de Engels sprekende volken door het bloed, door hun geboorte, door erfelijke aanleg het stempel dragen van de bewustzijnsziel. Zo gedifferentieerd is de mensheid nu eenmaal. Tegenwoordig heeft het Engels sprekende deel van de wereldbevolking bijzondere aanleg om de bewustzijnsziel tot ontwikkeling te brengen. Deze mensen zijn in zeker opzicht representatief voor de mens van de vijfde na-atlantische cultuurperiode, zij zijn daartoe voorbereid.
De oosterse mens daarentegen moet op een andere manier de juiste ontwikkeling van de mensheid vertegenwoordigen en bewerkstelligen. In het oosten, te beginnen bij het Russische volk, en zo verdergaand met de volken in het hele Aziatische achterland die tot de latere groepen zullen behoren, is het zo dat nu juist een stormachtig verzet optreedt tegen dit instinctief vanzelfsprekende aspect in de ontwikkeling van de bewustzijnsziel. De oosterling wil datgene wat in onze tijd het belangrijkste zielevermogen is, namelijk het intellect, niet vermengen met belevenissen. Hij wil die losmaken en bewaren voor het volgende cultuurtijdperk, voor de zesde na-atlantische cultuurperiode waar dan een samensmelting zal plaatsvinden niet met de mens zoals hij nu is, maar met het dan ontwikkelde geestzelf. Dus terwijl de karakteristieke kracht van ons cultuurtijdperk door de ontwikkeling van deze tijd juist vanuit het Westen werkt en met name door de Engels sprekende bevolking bijzonder kan worden gecultiveerd, hebben de oosterse mensen daarentegen, als volk – ik bedoel dus niet de enkeling, die steekt als individu altijd boven zijn volk uit, het gaat hier om het volk als totaliteit – de opgave om juist níet in hun zielekrachten naar boven te laten komen wat het karakteristieke is van dit tijdperk, opdat zich in hen als kiem kan ontwikkelen, wat pas voor het volgende tijdperk, dat in het vierde millennium begint, bijzonder beslissend is.
Het is nu eenmaal zo, dat in het menselijke leven en in het mensenwezen wetmatigheid heerst. Als het om de natuur gaat zijn de mensen tegenwoordig niet verbaasd dat ze, laten we zeggen, ijs niet kunnen laten branden, dat alles aan bepaalde wetmatigheden onderhevig is. Maar met betrekking tot de sociale structuur van de mensheid gelooft men dat het mogelijk is om bijvoorbeeld in Rusland volgens dezelfde sociale grondwetten een sociale structuur op te bouwen als in Engeland of Schotland of zelfs in Amerika. Dat kan men echter niet, want de wereld is volgens bepaalde wetmatigheden georganiseerd en niet zo, dat men naar willekeur overal alles kan doen. Dat moeten we goed onder ogen zien.
De landen van het midden bevinden zich daar juist tussenin. Daar is het zo dat men, je zou kunnen zeggen, naar beide zijden in een labiel evenwicht is. Zo hebben we de wereldbevolking in drieën gedeeld. U kunt niet zeggen ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ want deze proletariërs vallen ook in drie verschillende soorten uiteen.
De bevolking is driegeleed. Kijken we nog eens naar de bevolking van het Westen, dan vinden we bij alle volken die Engels spreken – als volk, de enkeling kan zich daar ver boven verheffen – een bijzondere aanleg, een bijzonder talent, een bijzondere opgave om de bewustzijnsziel te ontwikkelen, dat wil zeggen om in het tijdperk van de bewustzijnsziel de karakteristieke eigenschappen niet los te maken van de ziel, maar het ontwikkelen van de intelligentie, de bijzondere eigenschappen van de intelligentie te verbinden met de belevenissen. Op een vanzelfsprekende wijze, ik zou willen zeggen instinctief, ‘driftmatig’ de wereld tegemoet treden als bewustzijnszielemens, daarop berust de omvang van de uitbreiding van het Britse imperium. Het oerfenomeen van de uitbreiding van het Britse rijk ligt besloten in het feit dat de aanleg van het Britse volk precies overeenkomt met de allerdiepste impuls van dit tijdperk. Zoals u weet is het belangrijkste hierover te vinden in mijn voordrachtencyclus over de *Europese volkszielen, die lang voor de oorlog is gehouden en die eigenlijk het meest wezenlijke materiaal levert om te komen tot een objectieve beoordeling van deze catastrofale oorlog.
Nu is juist deze aanleg, die met de ontwikkeling van de bewustzijnsziel samenhangt, er de oorzaak van dat de Engels sprekende bevolking een bijzondere aanleg heeft voor de politiek, men kan bestuderen hoe de politieke kunst om landen en sociale structuren in te delen, zich vanuit Engeland overal heeft verbreid, waar sinds het voorbije vierde na-atlantische tijdperk de dingen onveranderd zijn gebleven – zoals ze nu zijn, zijn het slechts overblijfselen uit die tijd – tot en met de Hongaarse districtsindeling met de hoogste leiders aan de top. Het politieke denken van Engeland is zelfs in deze Toeranische volken van Europa doorgedrongen, omdat het politieke denken van het vijfde na-atlantische tijdperk de Engelsen in het bloed zit en alleen daar kon ontstaan. Deze mensen zijn bijzonder geschikt voor de politiek.
Het helpt niet veel om nu een oordeel over deze dingen uit te spreken – beslissend zijn alleen de feiten. Of u dat wel of niet sympathiek vindt is een persoonlijke kwestie. Voor wereldomvattende aangelegenheden zijn objectieve noodzakelijkheden doorslaggevend. Het is belangrijk dat wij juist nu, in het tijdperk van de bewustzijnsziel, deze objectieve noodzakelijkheden onder ogen zien.
Goethe heeft in zijn ‘Sprookje van de groen slang en de schone Lelie’ de krachten die in de menselijke ziel aanwezig zijn als drie figuren ten tonele gevoerd: macht, schijn of verschijning, en kennis en wijsheid – de ijzeren koning, de zilveren koning en de gouden koning. Als het gaat om machtsverhoudingen dan vinden we in dit sprookje op een heel bijzondere manier veel onder woorden gebracht van wat nu wordt voorbereid en zich steeds verder zal verbreiden. Zo kunnen we er bijvoorbeeld op wijzen, dat datgene wat Goethe symboliseert met de ijzeren koning, namelijk de impuls van de macht, zich vanuit de Engels sprekende bevolking uitbreidt over de aarde. Dat is onafwendbaar omdat de cultuur van de bewustzijnsziel met de bijzondere geaardheid van de Britten en de Amerikanen samenvalt.
In de landen van het midden, die nu reeds in de chaos zijn meegesleurd, bestaat een labiel evenwicht tussen het intellect dat enerzijds overhelt naar de bewustzijnsziel en zich anderzijds wil losmaken, en daarom overweegt nu eens het ene, dat weer het andere. Daar bestaat een heel andere tendens. De landen van Midden Europa hebben geen van alle aanleg voor politiek. En als ze een rol willen spelen in de politiek, dan zijn ze er erg toe geneigd om de realiteit uit het oog te verliezen, in tegenstelling tot de Anglo-Amerikaanse bevolking waar het politieke denken in de ziel vast verankerd is.
In de landen van het midden overheerst de tweede van de drie genoemde zielekrachten, de schijn, de verschijning. Deze volken brengen ook met bijzonder veel glans de intellectualiteit tot verschijning. Vergelijk daarmee eens iets uit de Engelse taal met betrekking tot het gedachteleven: deze gedachten hangen sterk samen met de aardse realiteit. Nemen we daarentegen de luisterrijke prestaties van de Duitse geest, dan zult u bemerken dat het meer gaat om een esthetische vormgeving van de gedachten, al neemt deze esthetische vormgeving ook een logische vorm aan. Het is daar bijzonder belangrijk hoe men de ene gedachte verder voert naar de volgende, omdat dan datgene, wat daartoe bijzonder geëigend is, verschijnt in de dialectiek, in de esthetische doorwerking van de gedachten. Wil men dat op de dagelijkse realiteit betrekken en daarmee zelfs politicus worden, dan wordt men gemakkelijk onwaarachtig, men raakt op deze manier al gauw verzeild in een dromerig idealisme, waar men eenheidsstaten wil stichten, waar men tientallen jaren lang dweept met eenheidsstaten, en naderhand een dictatuur sticht waar het despotisme hoogtij viert – kortom, van het ene in het andere vervalt. Nog nooit zijn twee tegengestelde overtuigingen in het politieke leven zo hevig met elkaar in botsing gekomen als de droom van de Duitse eenheid van 1848 met dat wat dan in 1871 werd gegrondvest. Daar ziet u de tweeslachtigheid, het heen en weer geslingerd worden tussen wat welbeschouwd streeft naar esthetische vormgeving en datgene wat dan onwaar kan worden, een schijnbeeld, een droombeeld, wanneer het zich wil vestigen op politiek terrein. Want men heeft geen aanleg voor politiek, en áls er politiek wordt bedreven, wordt er gedroomd of gelogen.
Dat zijn zaken die zeker niet mogen worden gezegd vanuit gevoelens van sympathie of antipathie, ook niet om aan te klagen of te verontschuldigen, maar die juist worden gezegd omdat ze aan de ene kant overeenstemmen met de onafwendbaarheid en aan de andere kant met de tragiek. Dat moeten we nu eenmaal onder ogen zien.
En kijkt u vervolgens naar het Oosten, naar wat zich daar voorbereidt. Daar gaat de zaak zo ver dat men, om het wat kras uit te drukken, kan zeggen: welnu, wanneer de Duitser zich politiek wil opstellen, raakt hij in de ban van een droomwereld, van het idealisme; als het goed gaat is dat een idealisme dat het goede nastreeft, maar als het verkeerd gaat vervalt hij in onwaarachtigheid. Als een Rus in de politiek gaat wordt hij beslist ziek of hij sterft eraan. Hij heeft zo weinig aanleg voor politiek dat hij ziek wordt en er aan doodgaat. Dat is wel wat erg radicaal gezegd, maar dit verschijnsel doet zich voor. In de Russische volksziel is niets aanwezig wat innerlijke verwantschap heeft met de degelijke politiek van de Engelse of de Amerikaanse volksziel. Daarentegen heeft juist het Oosten aanleg om het intellect, dat moet worden losgemaakt van het vanzelfsprekende verbonden zijn met de belevenissen, verder te leiden naar het toekomstige tijdperk van het geestzelf.
Men moet zich dus realiseren hoezeer mensen over de gehele aarde verschillend van aanleg zijn. Dat komt tot in de belangrijkste ervaringen tot uitdrukking. U allen kent uit de vele verschillende voordrachten die zijn gehouden, wat we in het hogere bovenzinnelijke beleven de ontmoeting noemen met de Wachter aan de drempel. Ook deze ontmoeting heeft verschillende aspecten. Natuurlijk is bij een inwijding, een initiatie die zich geheel onafhankelijk van welke volksaard dan ook voltrekt, de ontmoeting met de Wachter ook alles omvattend. Wanneer echter door eenzijdige mensen of genootschappen een inwijding wordt voltrokken en dit gebeurt overeenkomstig de volksaard, dan is ook de ontmoeting met de Wachter verschillend.
Iemand die tot de Engels sprekende bevolking behoort en die niet door hogere geesten die de leiding hebben wordt ingewijd, maar door de volksgeest, zal vooral aan de drempel die geestelijke wezens meebrengen, die hier op aarde voortdurend als ahrimanische geesten om ons heen zijn, die ons begeleiden wanneer we de drempel naar de bovenzinnelijke wereld naderen en die wij dán kunnen meenemen, als zij als het ware genegenheid voor ons ontwikkelen. Zij leiden ons in de allereerste plaats tot het aanschouwen van de machten van ziekte en dood. Daarom zult u van verreweg de meeste mensen die in Anglo-Amerikaanse landen zijn ingewijd in de bovenzinnelijke geheimen en die aan de drempel hebben gestaan, te horen krijgen dat de belangrijkste ervaring bij het verkrijgen van een bewustzijn van de bovenzinnelijke wereld, de ontmoeting was met de machten die ziekte en dood vertegenwoordigen. Zij hebben die leren kennen als iets dat buiten hen aanwezig is.
Laten we nu eens kijken naar de landen van het midden. Als daar eveneens de volksgeest aanwezig is bij de initiatie en degene die wordt ingewijd niet boven zijn volksaard is uitgestegen tot het algemene mensheidsniveau, maar werkt de volksgeest dus mee, dan is de eerste en belangrijkste gebeurtenis dat hij opmerkzaam wordt gemaakt op de strijd die plaatsvindt tussen bepaalde wezens die alleen tot de geestelijke wereld behoren, die aan de ander oever staan en andere wezens die hier in de fysieke wereld aanwezig zijn, aan deze zijde van de stroom, maar die onzichtbaar zijn voor het gewone bewustzijn. Daar vindt een voortdurende strijd plaats. En het is deze strijd waarop men in de landen van het midden in de eerste plaats opmerkzaam wordt gemaakt. Deze strijd woedt krachtig doordat de mensen in Midden Europa, wanneer ze tenminste in alle ernst op zoek zijn naar de waarheid, voornamelijk vervuld zijn door de machten van de twijfel. Men maakt kennis met alles wat de machten van de twijfel zijn, de machten der veelzijdigheid. In westerse landen is men veel meer ertoe geneigd om zich met een rechtlijnige waarheid tevreden te stellen; in de Midden-Europese landen schiet de mensen direct ook de andere kant van de zaak te binnen. Ook met betrekking tot het zoeken naar waarheid is men daar in een wankel evenwicht: iedere zaak heeft twee kanten. Wie zich in die landen zomaar zonder meer zou overgeven aan een eenduidige, eenzijdige bewering, is een filister. Wie de drempel nadert, moet dat ook op een tragische wijze doorleven: hoe deze strijd, die bij de drempel plaatsvindt tussen de geesten die alleen tot de geestwereld en hen die alleen tot de zintuiglijke wereld behoren, allerlei teweegbrengt wat in het innerlijk van de mens de twijfel oproept, het heen en weer geslingerd worden als het om de waarheid gaat, de noodzaak om zich eerst tot de waarheid te laten opvoeden en geen waarde te hechten aan wat algemeen als waarheid wordt erkend.
Als u vraagt hoe dat in het Oosten in zijn werk gaat als daar de volksgeest degene is die de inwijdeling ten doop houdt, wanneer daar de mens dus naar de drempel wordt geleid onder leiding van de volksgeest, dan ziet degene die tot deze oosterse volken behoort in de allereerste plaats al die geesten, die invloed hebben op de menselijke zelfzucht. Hij ziet alles, wat aanleiding kan geven tot de menselijke zelfzucht. De westerling bijvoorbeeld, die aan de drempel komt, ziet dat niet in de eerste plaats. Die ziet de geesten die in de meest uitgebreide zin met ziekte en dood te maken hebben, als verlammende, verwoestende, in de diepte voerende krachten binnendringen in de wereld en in de mensheid. Hij die in het Oosten wordt ingewijd ziet aan de drempel alles wat op de mens afkomt om hem tot zelfzucht te verleiden.
Vandaar dat uit de Westerse inwijding in de allereerste plaats als ideaal naar voren komt: gezond te maken, de mensen gezond te houden, voor alle mensen uiterlijke, gezonde ontwikkelingsmogelijkheden te bewerkstelligen. In het Oosten krijgt men – zelfs vanuit het instinctieve bekend zijn, het uitsluitend door de religie bekend zijn met het inwijdingsgebeuren – de impuls zich klein te voelen ten opzichte van de verhevenheid van de geestelijke wereld. Want het zijn die machten, die iemand als eerste tegemoet komen uit de geestelijke wereld. De oosterse mens wordt in de allereerste plaats opmerkzaam gemaakt op het verhevene van de geestelijke wereld, op het genezen van de zelfzucht, die uit te drijven, doordat hij wordt gewezen op de gevaren daarvan. Tot in het uiterlijke volkskarakter komt dat in het Oosten tot uitdrukking. En vele dingen die de westerling onsympathiek zijn aan het oosterse volkskarakter, zijn afkomstig van wat juist aan de drempel duidelijk wordt.
Aldus differentiëren zich juist de algemeen menselijke eigenschappen wanneer we kijken naar de innerlijke ontwikkeling, naar de innerlijke vorming van de menselijke geest en de menselijke ziel.
Het is belangrijk dat we hier niet aan voorbij zien. In bepaalde kringen van de Engels sprekende bevolking, waar men met deze dingen bekend is – zij het ook onder het peetschap van de volksgeest – is er in de gehele tweede helft van de negentiende eeuw profetisch gewezen op gebeurtenissen die zicht heden ten dage voltrekken. Denkt u zich een in wat het zou hebben betekend als de mensen in de rest van Europa, buiten de Engels sprekende landen, niet doof en blind waren geweest voor het opmerkzaam maken op deze zaken! Ik zal u vertellen wat in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds weer is uitgesproken, namelijk dit: opdat het Russische volk zich kan ontwikkelen moet in Rusland de staat verdwijnen, want in Rusland moeten socialistische experimenten worden uitgevoerd, die nooit in het Westen kunnen worden uitgevoerd. Dit is een voor de niet-Engelsman misschien onsympathieke, maar grote, verreikende wijsheid, van het allerhoogste inzicht. En alleen hij die diep in zichzelf aan deze dingen kan geloven als aan de impulsen die hij meehelpt te verwerkelijken, staat werkelijk midden in zijn tijd, terwijl de ander zich daarbuiten plaatst,
Dit soort zaken moet onder ogen worden gezien. Het was natuurlijk het gerechtvaardigde lot van Midden en Oost Europa, doof en blind te zijn voor de occulte feiten, daar niet naar te luisteren maar zich toe te leggen op abstracte mystiek, abstract intellectualisme en abstracte dialectiek. Nu echter begint het tijdperk waar dat zo niet verder kan gaan! Dergelijke beschouwingen moeten ons niet pessimistisch, niet ontroostbaar maken. Nee, kracht, moed, inzicht in datgene wat nodig is, dat moeten we daaraan ontlenen.
En in deze zin moeten wij in gedachten houden dat we waarachtig niet tégen de opgaven van deze tijd, maar mét de opgaven van deze tijd binnen deze antroposofisch georiënteerde geesteswetenschappelijke beweging werkzaam moeten zijn. Laten we ons vooral goed realiseren, wat we anders ‘verslapen’.
De geesteswetenschap voert ons wakend en bewust tot het ontwikkelen van de sociale driften en toont ons ook wat anders voor het bewustzijn verborgen blijft, laat ons zien welke krachten de mens ontwikkelt wanneer hij vrij is van zijn lichaam, zoals dat het geval is tussen inslapen en wakker worden. Eén ding moet ons duidelijk zijn: wij verzorgen de krachten die in deze tijd het meest nodig zijn, wanneer wij wakker denken over datgene, wat onze ziel toch alleen krachtig kan doordringen áls wij er wakker over denken. Wanneer we dat alleen tijdens de slaap moeten ontwikkelen, worden we machteloos.
Er zijn in de tegenwoordige tijd twee machten werkzaam. De ene is de macht die zich sinds het mysterie van Golgotha als verschillende metamorfosen van de Christusimpuls in alle daarop volgende perioden van de aardeontwikkeling manifesteert. We hebben er vaak over gesproken, dat juist in de negentiende en twintigste eeuw een soort wederverschijning, maar nu van de etherische Christus, zal plaatsvinden. Deze verschijning zal niet lang meer op zich laten wachten. Het feit dát hij verschijnt is wederom een zaak die zeker geen aanleiding kan geven tot pessimisme, maar ook niet tot het verlangen om alleen maar wazig voort te leven en ons alleen te laten informeren over zogezegd egoïstisch-hartverwarmende theosofische theorieën. Deze Christusimpuls in zijn meest uiteenlopende vormen wil de mensheid nu verkondigen wat zich vanuit de geestelijke wereld wil openbaren als spirituele wijsheid voor onze tijd, en hij zal ook in de gedaante die hij nu heeft helpen om dat te verwerkelijken. En die wijsheid wil werkelijkheid worden en de Christusimpuls zal een hulp zijn bij de realisatie daarvan. Deze verwerkelijking, daar gaat het om. Op dit kritieke ogenblik staat de mensheid voor een belangrijke beslissing. Aan de ene kant is daar de Christusimpuls die ons oproept om uit een vrij wilsbesluit ons te wijden aan datgene waarover vandaag is gesproken en bewust de sociale impulsen op te nemen, in vrijheid alles op te nemen wat heilzaam is en de mensheid kan helpen. Wij verenigen ons niet om ons te onderwerpen aan dergelijke gezichtspunten als liefde waaraan haat ten grondslag ligt, zoals dat tot uitdrukking komt in de leus ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ Wij verenigen ons, omdat wij ernaar streven de Christusimpuls te verwerkelijken en datgene te doen, wat de Christus wil voor onze tijd.
Daar tegenover staat de tegenmacht, diegene die de bijbel de ‘wederrechtelijke vorst van deze wereld’ noemt. In de meest verschillende gedaanten doet hij zich gelden. Een van deze gedaanten is deze: hij stelt de kracht die ons als mens ter beschikking staan om ons vanuit een vrij besluit te wenden tot datgene waarover vandaag is gesproken, in dienst van het stoffelijke. Deze tegenmacht, de wederrechtelijke vorst van deze wereld, beschikt daartoe over verschillende hulpmiddelen. Hem staan bijvoorbeeld ook de honger en de sociale chaos ter beschikking. Daar wordt dan door fysieke middelen, door dwang, die kracht verbruikt die in dienst zou moeten worden gesteld van de vrije mens. Kijk alleen maar eens hoe, waar men ook gaat of staat, de mensheid u laat zien: zij wil zich niet uit eigen vrij besluit wijden aan de gemeenschap en inzicht hebben in wat werkelijk de mensheid vooruit helpt – zij wil zich laten dwingen. Ziet u hoe deze dwang de mensen nog niet eens zo ver heeft gebracht, dat ze op de een of andere manier onderscheid maken tussen de geest van de bovenzinnelijke wereld, de Christusgeest, en de geest van de tegenstander, de wederrechtelijke vorst van deze wereld! Daar wordt deze verhouding zichtbaar en u kunt nu begrijpen hoe het te verklaren is, dat tegenwoordig op vele plaatsen mensen zijn die zich ertegen verzetten om ook maar iets op te nemen van een geestelijke boodschap of van geestelijke waarheden of van de geesteswetenschap: ze zijn inderdaad bezeten door de wederrechtelijke vorst van deze wereld.
Wanneer u zich uit een geheel vrij, innerlijk besluit tot de geestelijke wereld wendt, kunt u zichzelf beschouwen – weliswaar in de meest bescheiden, maar toch in een zeer ernstige en belangrijke mate – als zendelingen voor de Christusgeest in onze tijd, als diegenen die ten strijde moeten trekken tegen de wederrechtelijke vorst van deze wereld, die alle mensen bezeten maakt, welke zich niet door hun bewustzijn, maar door andere krachten willen laten dwingen om het een of ander te verwerkelijken, dat de mensheid naar de toekomst leidt. Een dergelijke gezindheid leidt dan niet tot pessimisme, u hebt helemaal geen tijd om de wereld alleen maar vanuit een pessimistische hoek te bekijken. Deze gezindheid zal u niet doof en blind maken om het deels goede deels ook zeer tragische dat is gebeurd, in zijn ware betekenis te zien. Zij zal u in de eerste plaats dat alles zó voor ogen stellen dat u zegt: ik ben in ieder geval ertoe voorbestemd om dit alles zonder illusies te zien; ik mag niet pessimistisch en ook niet optimistisch zijn, maar ik moet mij geheel en al inzetten opdat in mijn ziel de kracht ontwaakt om vanaf mijn plaats in de wereld mee te werken aan de vrije ontwikkeling van de mens, aan de vooruitgang.
Het pessimisme en het optimisme moeten niet worden aangewakkerd, ook niet wanneer men vanuit geesteswetenschappelijk standpunt toch wel scherp wijst op de tekortkoming of de traagheid van onze tijd, maar de mens moet worden aangespoord om op eigen benen te staan, om juist in zichzelf te ontwaken, om te werken en de juiste gedachten te denken. Want inzicht is vóór alles noodzakelijk. Hadden er maar voldoende mensen tegenwoordig de drang om te zeggen: ‘Om te beginnen moeten wij inzicht hebben in dergelijke zaken, de rest komt dan wel!’- En zeker als we inzicht willen hebben in het sociale leven komt het er op aan, dat wij in ons waakleven in de allereerste plaats zeer bewust de wil hebben om de nodige kennis te verwerven. Het aansporen van de wil – daarvoor is immer gezorgd – dat komt wel, want die ontwikkelt zich. Als wij ons maar in ons waakleven willen ontwikkelen, als wij ons maar voorstellingen willen maken van het sociale leven, dan zullen we langzamerhand zover komen, en wel zodanig – volgens een occulte wet is dat zo – dat ieder die voor zichzelf deze kennis zoekt, zelfs altijd nog een ander kan meenemen. Als het om de wil gaat, kan ieder voor twee zorgen. Wij kunnen veel bereiken, als we alleen maar heel serieus de wil hebben ons eerst het juiste inzicht te verschaffen. De rest komt dan wel. Het is niet zo erg dat er tegenwoordig nog veel mensen zijn, die niets kunnen doen; het is echter wel heel erg wanneer mensen er niet toe kunnen besluiten om door middel van de geesteswetenschap op zijn minst kennis te nemen van de sociale wetmatigheden en deze te bestuderen. Wanneer men dat doet, ontstaat ook dat andere.
Dit is wat ik u vandaag wilde meedelen over een voor de tegenwoordige tijd belangrijk aspect van het weten en het kennen en ook met betrekking tot de manier waarop dit kennen een impuls voor het leven moet worden.

* Filosofie van de vrijheid wv-f2
* Vgl. Die Mission einzelner Volksseelen, GA 121. Vert. De volkszielen, Vrij Geestesleen, Zeist 1980.
- - -
terug naar inhoudsopgave