KOSMISCHE
EN MENSELIJKE GESCHIEDENIS
Deel V
De
“Entfesselungsvoordracht” (werkvertaling door
Jan van Loon)
NEGENTIENDE
VOORDRACHT
Dornach, 14
januari 1917
De menselijke natuur is gecompliceerd en er gebeurt veel in de mens,
waarvan de eigenlijke activiteit min of meer onder de
bewustzijnsdrempel blijft en waarvan alleen maar de werkingen naar
het bewustzijn opstijgen. Wij kunnen geen echte zelfkennis verwerven
zonder dat wij zicht krijgen op deze activiteit van het onderbewuste,
van de ziele-impulsen die onder de oppervlakte van het
bewustzijn werken, die, om een vergelijking te gebruiken, zich
afspelen in de diepe zee van het bewustzijn en aan het oppervlak
alleen merkbaar zijn door de golven die van daaruit ontstaan. Voor
het gewone bewustzijn zijn alleen de golven die de oppervlakte
bereiken zichtbaar en die zijn op zichzelf meestal niet te
verklaren, zodat een werkelijke zelfkennis niet mogelijk is. Door
alleen maar na te denken over wat zo aan het oppervlak van het
bewustzijn opdoemt is geen zelfkennis mogelijk; want de dingen
zijn in de diepten van de ziel vaak heel anders dan in het alledaagse
gewone bewustzijn. Nu willen we vandaag allereerst deze menselijke
natuur eens beschouwen, om ons, vanuit een bepaalde invalshoek, een
voorstelling te vormen hoe de activiteit van de onderbewuste
ziele-impulsen in het menselijke wezen er eigenlijk uitziet.
Met dit soort zaken kunnen we ons natuurlijk altijd slechts op een
min of meer beeldende manier bezig houden. Maar wanneer u de vele
dingen die we tot nu toe binnen onze antroposofische beweging
beproken hebben bij elkaar neemt zult u begrijpen, wat voor
realiteiten zich in deze beelden willen uitspreken. Wij kunnen
zeggen: De onzichtbare natuur van de mens, zijn ik, zijn astraal
lichaam, zijn etherlichaam, zij werken via zijn zichtbare natuur; men
zou ook kunnen zeggen dat het onzichtbare door het zichtbare werkt. -
Nu is weliswaar de wijze waarop het onzichtbare via het zichtbare
werkt erg ingewikkeld. Maar wanneer we stukje bij beetje de
verschillende delen van dit gecompliceerde proces bestuderen, dan
komen we, door deze stukjes in elkaar te passen tot een
overzichtelijk beeld van het wezen van de mens. Ook dit beeld zal
natuurlijk altijd onvolledig blijven, want het wezen van de mens is
oneindig vertakt. Maar we kunnen toch tot een zekere voor zelfkennis
deugdelijke basis van het mensenwezen komen.
Nu willen wij vandaag eens bekijken, hoe de verschillende wezensdelen
van de mens op een bepaalde wijze min of meer beeldend-schematisch
door het fysieke leven tot uitdrukking komen. Laten we eens aannemen
dat we hier de mens hebben (zie tekenning). Ik wil nu, om de zaak
aanschouwelijk te maken uitgaan van het ‘ik’, datgene, wat wij,
wat de mensheid op aarde betreft, beschouwen als het bewuste. Ik wil
hier eerst nog benadrukken, dat bij beeldende weergaven zeer
gemakkelijk misverstanden kunnen optreden, omdat men wat eerder
gezegd is vaak tegenstrijdig ervaart met latere uitspraken. Wie deze
dingen zorgvuldiger bekijkt, zal wel merken dat zulke
tegenstrijdigheden in werkelijkheid niet aanwezig zijn.
Laten we eerst eens aannemen dat we te maken hebben met de ik-natuur
van de mens, met dat wezensdeel van de mens dat wij ‘ik’ noemen.
Deze ik-natuur is vanzelfsprekend geheel bovenzinnelijk; zij is
immers het meest bovenzinnelijke, dat wij in eerste instantie
hebben, maar zij werkt door het zintuiglijke. Datgene, waardoor het
‘ik’ hoofdzakelijk in intellectualistische zin in de menselijke
natuur zijn uitwerking heeft, is het als “Gangliensystem”
aangeduide zenuwstelsel dat uitgaat van de zonnevlecht.
Schematisch
kunnen we dit zenuwstelsel, dit zonnevlechtsysteem zo (zie
tekening zwart) aanduiden. Dat ontplooit een activiteit, die in
eerste instantie met datgene, wat men in materialistisch zin
zenuwleven zou kunnen noemen, niets bijzonders te maken schijnt te
hebben. Toch betreft het hier het eigenlijke aangrijpingspunt voor
de werkelijke ik-activiteit. Dat de mens, wanneer hij begint
zichzelf occult te schouwen, het centrum van het ‘ik’ in zijn
hoofd ervaart, is hier niet mee in tegenspraak, daar we immers bij
het ‘ik’ van de mens te maken hebben met iets bovenzinnelijks,
en het punt, waarin de mens het ‘ik’ beleeft een andere is dan
het aangrijpingspunt, waardoor het ‘ik’ in de mens bij voorkeur
werkt.
De
betekenis van de woorden: Het ‘ik’ werkt door het
aangrijpingspunt van de zonnevlecht - moeten wij ons volledig
duidelijk maken. Deze betekenis is de volgende: Het ‘ik’
van de mens is eigenlijk met een zeer dof bewustzijn uitgerust. De
ik-gedacht is iets anders dan het ‘ik’. De ik-gedachte is in
zekere zin datgene wat als een golf aan de oppervlakte verschijnt in
het bewustzijn, maar de ik-gedachte is niet het werkelijke ‘ik’.
Het werkelijke ‘ik’ grijpt als een opbouwende kracht door
de zonnevlecht in de hele organisatie van de mens in.
Men kan zeker zeggen dat het ‘ik’ zich verdeelt over het hele
lichaam. Maar zijn belangrijkste aangrijpingspunt, waar het vooral
in de menselijke ontwikkeling, in de menselijke organisatie
ingrijpt, is de zonnevlecht, of beter gezegd, omdat alle
vertakkingen er ook bij horen, het zenuwstelsel, dit in het
onderbewustzijn levende zenuwproces, dat in dit systeem plaatsvindt.
Omdat het zenuwstelsel medebepalend is voor de totale bloedsomloop,
is dit ook niet in strijd met het feit, dat het ‘ik’ in het
bloed zijn uitdrukking heeft. In deze dingen moet men wat er gezegd
wordt heel precies nemen. Het is iets anders wanneer er gezegd
wordt: Het ik grijpt door het zenuwstelsel in de opbouwkrachten en
de totaliteit van de levensverhoudingen van het organisme in, dan
dat er gesproken wordt over het feit dat het bloed met zijn
circulatie de uitdrukking is voor het ik in de mens. De menselijke
natuur is nu eenmaal gecompliceerd.
Om nu de
betekenis van wat hier gezegd wordt, volledig voor de ziel te
plaatsen, is het zinvol de volgende vraag voor zichzelf te
beantwoorden: Hoe verhoudt zich nu eigenlijk het ‘ik’ tegenover
dit zenuwstelsel en alles wat daarmee samenhangt? Hoe is nu om zo te
zeggen dit ‘ik’ in de organen van het onderlijf van de mens
verankerd? Het is zo, dat wanneer de mens in de normale gezonde
toestand verkeert, dit ik ‘als’ vastgekluisterd (gefesselt) zit
in de zonnevlecht en alles wat daarmee samenhangt. Het is
gebonden door deze zonnevlecht. Wat wil dat zeggen? Dit menselijke
‘ik’, dat in het verloop van de aarde-evolutie als een geschenk
van de Geesten van de Vorm tot de mens is gekomen, was, zoals wij
weten, blootgesteld aan de luciferische verzoeking. Zoals de mens
dit ‘ik’ heeft, zou het eigenlijk, omdat het geïnfecteerd is
door luciferische krachten, de drager van boze krachten zijn. Dat
moet absoluut als waarheid ingezien worden. Niet door wat het
van nature is, is het ‘ik’ de drager van boze krachten, maar
door het feit, dat het ‘ik’ door de luciferische verzoeking met
luciferische krachten besmet is, is het op zichzelf de drager van
daadwerkelijk boze krachten, van krachten, die door de luciferische
besmetting geneigd zijn, datgene, wat het gedachtenleven van het
‘ik’ inhoudt te vervormen tot het boze. De mens kan, sinds hij
een ‘ik’ gekregen heeft, denken. Wanneer er geen luciferische
verzoeking was geweest, zou hij over alle dingen goed denken. Maar
omdat er een luciferische verzoeking geweest is, denkt het ‘ik’
niet goed, maar luciferisch besmet, zoals dat nu eenmaal in de
aarde-evolutie het geval is: geniepig, kwaadaardig. Het denkt
zodanig, dat het overal zichzelf in het licht en al het andere in de
schaduw zou willen zetten. Het is geïnfecteerd met alle mogelijke
egoïsmen. Zo is het ‘ik’ nu eenmaal, omdat het luciferisch
besmet is. Wat nu als zenuwstelsel, als zonnevlecht in de mens
leeft, is al vanuit de maanontwikkeling overgekomen en vormt in
zekere zin het huis voor het ‘ik’; daar past het ‘ik’ op een
bepaalde manier in. Vandaar dat het daarin gebonden, gekluisterd kan
worden. En zo doet het volgende feit zich voor: Het ‘ik’ heeft
door zijn luciferische besmetting voortdurend de neiging, zich
kwaadaardig, leugenachtig te gedragen, zichzelf in het licht, het
andere in de schaduw te plaatsen. Maar het wordt gekluisterd door
het zenuwstelsel van het onderlijf. Daar moet het onvoorwaardelijk
gehoorzamen. Door het zenuwstelsel van het onderlijf dwingen de
regelmatig voortschrijdende machten, die door de Saturnus-, Zonne-
en Maanontwikkeling naar boven gekomen zijn, het ‘ik’, niet
een demon in de boze betekenis van het woord te zijn. Zodat wij dus
ons ‘ik’ op een zodanige manier in ons dragen, dat het
gekluisterd zit aan de organen van het onderlijf.
Nu moet u
zich voorstellen dat de organen van het onderlijf op een of andere
manier ongezond zouden zijn, dat zij niet in de normale toestand
zouden zijn. Niet in de normale toestand zijn, betekent, niet
volledig in zich willen opnemen datgene, wat geestelijk bij hen erin
past, wat geestelijk bij hen hoort. Het ‘ik’ kan op een bepaalde
manier vrij worden in zijn activiteit, wanneer de organen van het
onderlijf niet helemaal gezond zijn. Dan kan, wanneer dit vrij
worden door een bijzondere overmatige fysieke activiteit veroorzaakt
wordt, de menselijke aard zich zo uiten, dat het ‘ik’ in zekere
zin wordt losgelaten op de uiterlijke wereld, terwijl het anders
geketend is. En wij hebben, wanneer het ‘ik’ zich dan vrij
gedraagt, een situatie, waarin het optreden van de mens psychisch
ziek is, doordat hij de eigenschappen van het door lucifer
geïnfecteerde ‘ik’ ontvouwt; dan komen zij tevoorschijn, die
eigenschappen van het ‘ik’ waarvan ik gesproken heb. Men hoeft
daarom waarachtig geen materialist te worden, omdat men de
gebondenheid van het geestelijke, hier dus het ‘ik’, aan de
fysieke organen in het leven tussen geboorte en dood - maar in een
hogere zin dan de materialist zich dat voorstelt - volledig inziet,
en wanneer men ook inziet dat als het ware de mogelijkheid zich kan
voor-doen dat de duivel los is, dat hij van zijn ketenen bevrijd kan
zijn. In zo’n situatie hebben we te maken met een ongezonde
psychische toestand.
Het hoeft niet per sé een psychisch ongezonde toestand te zijn,
wanneer de vrijheid van het ‘ik’ zich gaat voordoen; er kan zich
ook iets anders voordoen. Dan gaat het echter niet om een echte
aandoening van het onderlijf, maar in zekere zin om een
uitschakeling van zijn reguliere activiteit. Dat is bij veruit de
meeste gevallen van somnambulisme het geval. Daarbij wordt het
zenuwstelsel met zijn functie in het onderlijf zo geprepareerd,
hetzij door de natuur zelf, hetzij door allerlei invloeden van
magnetische aard, dat het het ‘ik’ niet volledig in zijn macht
kan houden. Dan begint het ‘ik’ op een vrije manier met de
omgeving te corresponderen. Het is dan niet ingebed in het
zenuwstelsel en kan daardoor die verbindingskanalen met de wereld
gebruiken, die het hem mogelijk maken, in de ruimte en in de tijd
allerlei dingen vanaf een afstand te zien, wat onder normale
omstandigheden in het ‘ik’, in het zenuwstelsel is ingebed,
waardoor deze processen niet kunnen worden waargenomen. Het is dus
belangrijk te weten: Er bestaat een zekere verwantschap tussen het
somnambulisme, dat nu, ik zou willen zeggen, in een milde vorm de
gewone activiteit van de wakende, aan het zenuwstelsel gebonden
processen uitschakelt en bepaalde vormen van waanzin, die worden
opgewekt, wanneer er sprake is van uitschakeling door deformatie,
door ziekte van bepaalde organen van het onderlijf. Een
pathalogische bevlieging houdt dus altijd verband met het feit dat
het ‘ik’ vrij komt, zich zogezegd bevrijd voelt van zijn ketenen
en zich nu niet verbonden voelt met zijn lichaam maar met de
geestelijke krachten van zijn omgeving, zoals dat ook bij waanzin
het geval is. Dat is echter ook de reden, waarom er bij bepaalde
vormen van waanzin juist eigenschappen optreden zoals die van
arglistigheid, van leugenachtigheid, van sluwheid en listigheid,
alles wat afkomstig is van luciferische infecties - de behoefte,
zichzelf in het licht en al het andere in de schaduw te zetten en
dergelijke.
Nu zult u begrijpen, dat de psychische contstitutie afhangt van de
hele toestand van de behuizing, waardoor het ‘ik’
gekluisterd is. Laten we, om niet de mens onmiddellijk als voorbeeld
te gebruiken en minder beledigend voor het menselijke gemoed te
zijn, een de vergelijking maken tussen de leeuw als een woeste
vleeseter en de stier of de os. Daar is een verschil, ofschoon het
bij de leeuw om een groeps-ik gaat en bij de mens om een individueel
‘ik’; maar we kunnen toch de vergelijking gebruiken. Wat is het
verschil tussen de aard van de leeuw en die van de os? De leeuw is
een uitgesproken vleeseter, de os is, zoals u weet in wezen een
vegetariër. Welnu, het onderscheid bestaat hierin, dat bij de
leeuw datgene wat bij hem overeenstemt met het groeps-ik, minder
geketend is, dat in zekere zin door de hevige activiteit van datgene
wat overeenstemt met de organen van het onderlijf, het groeps-ik
vrijer is, meer losgelaten is op zijn omgeving, terwijl bij de
vegetarische os het groeps-ik meer aan het onderlijf geketend is. De
os leeft daarom meer in zichzelf gekeerd.
U ziet nu
ook, dat het voor de mens heel zinvol is om vegetariër te worden -
uiteraard alleen uit vrije wil. Want wat wordt daardoor
bewerkstelligd? Juist door de vegetarische voeding wordt het
onderlichaam nog geschikter gemaakt het ik vast te houden, en de
mens wordt daardoor, om het paradox uit te drukken, wat
zachtmoediger. Zijn boze demon gaat meer bij hemzelf naar binnen en
leeft zich minder uit ten opzichte van de omgeving. Nu moet niemand
zichzelf wijsmaken, dat hij daarom deze boze demon niet heeft. Hij
heeft hem, maar ingesloten in zijn binnenste. Men zou dit eenvoudig
experimenteel vast kunnen stellen, door een vergelijkend
onderzoek te doen hoe zich in een gegeven situatie hongerige
vleeseters en hongerige vegetariërs gedragen. Men zal, wanneer men
hongerig is, over het algemeen wat meer de vastgeketende loslaten;
en het zou zich zeer gemakkelijk kunnen voordoen, dat juist
hongerige vegetariërs, omdat zij zich aangewend hebben, de
geketende door de vegetarische voeding stevig vastgeklonken te
hebben, hem dan met enige woestheid loslaten. Want honger bestaat
uit het feit, dat de organen van het onderlijf hun activiteit
veranderen en daardoor niet in dezelfde mate het ‘ik’ kunnen
ketenen als in een verzadigde toestand. Ik wil daarmee niet beweren,
dat wat ik gezegd heb in absolute zin geldt, omdat immers bij de
vleeseter al van nature de geketende niet zo stevig vastgeklonken
zit als bij de vegetariër; maar ik zei: relatief zal de hongerig
vegetariër in verhoudig tot een vegetariër in verzadigde toestand
bij gelijke omstandigheden zich veel woester kunnen gedragen dan de
hongerig vleeseter in verhouding tot zijn verzadigde toestand. De
menselijke aard is nu eenmaal gecompliceerd, en juist wanneer
men de verhouding tussen het geestelijke en het lichamelijke in
ogenschouw neemt, komt men tot bepaalde inzichten, die fundamenteel
kunnen zijn voor een ware, reeële zelfkennis in het leven. In ieder
geval moet gezegd worden, dat de vegetariër ervoor moet zorgen dat
hij zichzelf niet te sterk ondervoedt. Want wanneer hij zich
ondervoedt, zal hij zichzelf daardoor schade berokkenen, omdat hij
de bewaker, de gevangenis voor zijn duivel, voor degene die met
arglist, leugens enz. optreedt, verzwakt. En hij zal dan ofwel de
ontketende op zijn omgeving loslaten, en de omgeving zal dan heel
wat met hem te stellen hebben, of hij zal met zichzelf in de knoop
komen, met zichzelf niet in het reine kunnen komen, omdat hij
enerzijds voortdurend de neiging heeft, de verschillende slechte
eigenschappen van het ‘ik’ uit te leven, anderzijds echter,
wanneer hij goed is opgevoed, de drang heeft dit alles bij zich te
houden, en zo kan het zich voordoen dat hij misschien niet met
zichzelf klaar komt. Daardoor ontstaan er alle mogelijke
onbevredigde zieletoestanden. Het is belangrijk dat men dat inziet.
Precies zoals het ‘ik’ zijn aangrijpingspunt heeft in het
zenuwstelsel, heeft het astraal lichaam zijn aan-grijpingspunt in
alle processen, die met het ruggemergzenuw-systeem
(Rückemarnervensystem) samenhangen. Natuurlijk gaan de zenuwen door
het hele lichaam; maar we hebben hier een tweede aan-grijpingspunt.
Daarbij horen natuurlijk weer alle processen die met dit
zenuwsysteem samenhangen. Dat is nog niet het zenuwstelsel van de
hersenen, maar dat van het ruggemerg, dat bijvoorbeeld samenhangt
met onze reflexbewegingen, en dat een regulator is van vele dingen
die zich in het menselijk lichaam afspelen. En wanneer men zo
spreekt, zoals ik dat nu doe, dan moet met altijd in het oog houden,
dat alle processen erbij horen, die door dit zenuwsysteem geregeld
worden. Nu kan de zaak weer alleen zo opgevat worden, dat het
astraal lichaam ofwel gekluisterd is aan alles wat met het
ruggemergsysteem samenhangt, of dat het door ziekte of gedeeltelijke
insluimering van de processen - door magnetisme en dergelijke - vrij
kan komen.
Daar hebt u een andere geketende, die zijn luciferische
eigenschappen, die enigszins vermengd zijn met ahrimanische
eigenschappen, al tijdens de maanperiode heeft gekregen. Zij
zijn daarom zwakker dan de luciferische eigenschappen van het ‘ik’,
maar ook in het astraal lichaam zitten luciferische eigenschappen.
Wanneer u
het proces, waardoor deze luciferische eigenschappen binnengeslopen
zijn, voor de ziel wilt plaatsen, dan moet u bestuderen, wat in mijn
‘Wetenschap van de geheimen der ziel’ geschilderd is als het
afscheiden van de maan uit de hele evolutie. Tijdens de
maanontwikkeling is deze infectie erin gekomen. Daar hebt u nog
een reden waardoor de mens tot somnambule eigenschappen komt,
tot hogere somnambule eigenschappen, die vooral aan de borstorganen
gebonden zijn, en die al iets hogers vertegenwoordigen dan de
organen van het onderlijf; maar u hebt tegelijkertijd de
mogelijkheid in te zien, dat wanneer daar iets niet in orde is,
zodat het astraal lichaam niet vastgehouden kan worden, er weer iets
optreedt, wat als psychisch ziekteproces, als een psychische storing
op te vatten is. Dus zowel het ‘ik’ kan ontketend worden en tot
verschijnselen van waanzin leiden en ook het astraal lichaam,
hetgeen eveneens verschijnselen van waanzin veroorzaakt.
Wanneer het
‘ik’ ontketend wordt, dan ontwikkelt het, zoals reeds vermeld,
eigenschappen als geniepigheid, sluwheid, listigheid, bedrog,
zichzelf-in-het-licht-plaatsen, al-het-andere-in-de-schaduw-plaatsen
enz.. Wanneer het astraal lichaam ontketend wordt, dan ontwikkelt
het onbestendigheid van ideeën, discontinuerende logica, en
manie-achtige toestanden of onbe-stendigheid van ideeën,
melancholie en hypochondrie. En ook hier is er weer een
verwantschap tussen zulke ziekelijke verschijnselen en de
overeenkomstige somnambule verschijnselen. Met dien verstande,
dat bij somnambulen de organen niet ziek, maar alleen in hun normale
fysieke functies onderdrukt zijn, wat kan worden bereikt door
hypnotiseurs, magnetiseurs en dergelijke.
In onze
menselijke natuur moet veel geketend zijn. Wij zijn eigenlijk al in
zekere zin ‘des duivels’, en alleen door het feit dat de duivel
in ons geketend is door de organiserende activiteiten van de
zich ontwikkelende goddelijk-geestelijke machten, door de saturnus-,
zonne- en maanontwikkeling, zijn wij relatief fatsoenlijke mensen.
En eigenlijk is die aanleg tot fatsoen, als gevolg van de
verschillende verzoekingen helemaal niet zo sterk in ons aanwezig.
En bepaalde vormen van ontstemming, bepaalde stemmingen van van het
zieleleven zijn terug te voeren op het feit, dat de mens stuit op
het demonische wat in hem leeft. Al het demonische heeft te maken
met het feit, dat datgene wat in hem gekentend is onketend kan
worden. Wij zullen het er bij een andere gelegenheid over hebben
waardoor dit demonische, dat tijdens ons leven tussen geboorte en
dood eigenlijk door onze fysieke natuur geketend is, tussen de dood
en een nieuwe geboorte geketend is. Want u zult wel kunnen inzien,
dat wij de wereldorde wel zeer dankbaar mogen zijn, dat wij hier
tussen geboorte en dood ons fysieke organime hebben; want anders
hadden wij deze voor onze hogere wezensdelen noodzakelijke kerker
niet gehad. - Wanneer dan de hogere wezensdelen na het afleggen van
het fysieke lichaam losgelaten zijn, treden andere verhoudingen op,
die we bij andere gelegenheden zullen bespreken. Ongeketend zijn zij
dan ook niet.
Welnu, net zoals het astraal lichaam op deze wijze door het
ruggemergsysteem en alle processen in het organische leven die
daarmee samenhangen geketend is, zo is het etherlichaam door het
hersensysteem met alles wat daarbij hoort geketend. Het etherlichaam
heeft zijn aangrijpingspunt dus door het hersensysteem. En ook
hier kan weer hetzelfde gezegd worden. In ons hoofd bevindt
zich de kerker voor ons etherlichaam. Toestanden van waanzin of
somnambulisme manifesteren zich, wanneer het lichaam niet
helemaal in orde is en het etherlichaam ontketend wordt. Het
etherlichaam heeft nu vooral de neiging, wanneer het aan zichzelf is
overgelaten, dus niet in de kerker van het hoofd is ingesloten, zich
te verveelvoudigen, daardoor van zichzelf te vervreemden, in
zekere zin over te gaan in de wereld, zich in te leven in wat anders
is. Daarmee zijn die toestanden gekarakteriseerd, die zich voordoen,
wanneer de gevangenisbewaarder het etherlichaam loslaat.
Hiermee heeft u dus drie mogelijkheden om psychisch ziek te worden,
ook de drievoudige mogelijkheid om los te komen van het fysieke
lichaam. Met deze drie mogelijkheden moet terdege rekening gehouden
worden - maar dan op een heel andere manier - , wanneer de mens door
de inwijding vrij van zijn fysieke lichaam moet komen.
Waarover we
tot nu toe gesproken hebben is een pathalogische manier van
vrijkomen in die zin, dat de organen van het fysieke lichaam niet
gezond blijven, waardoor het fysieke lichaam niet in staat is de
hogere wezensdelen vast te houden. Het hersen-somnambulisme treedt
nu op onder de conditie van het insluimeren van de hersenactiviteit;
daardoor komt het etherlichaam vrij en ontstaan er somnambule
toestanden. Bij defecten aan de hersenen kan echter de kerker de
geketende - in dit geval het etherlichaam - niet meer vasthouden en
dan gaat deze op eigen avontuur uit en probeert bij het opgaan in de
wereld zijn ongeordende, verwarde leven te botvieren. U ziet hier
dus duidelijk, dat psychische ziektebeelden in wezen toch
veroorzaakt worden door een soort van vrijworden van die fysieke
grondslagen, waarbij de betreffende hogere wezensdelen van de mens
in het leven tussen geboorte en dood behoren.
Het
etherlichaam heeft, wanneer het wordt bevrijd, vooral ahrimanische
eigenschappen. In dit geval zullen nijd, afgunst, gierigheid en
dergelijke zich op een versterkte ziekelijke manier uitleven; maar
dat alles in samenhang met een manier van zich uitleven, dat zich in
de omgeving voltrekt, met een opgaan in de omgeving. Dit alles
moet nu echter volstrekt zodanig begrepen worden, dat weliswaar het
‘ik’ min of meer zijn enige aangrijpingspunt in het
zenuwstelsel (Gangliensystem) heeft met alles wat daarmee
samenhangt, het astraal lichaam in het ruggemergsysteem, maar samen
met het zenuwstelsel, het etherlichaam in het hersensysteem, maar
samen met het ruggemergsysteem en het zenuwstelsel. In zoverre heeft
bijvoorbeeld het zenuwstelsel, omdat het immers al het
onderbewust-organische verzorgt, ook met de hersenen van doen.
Wanneer het zenuwstelsel een ziekteproces veroorzaakt, dat zich in
de hersenen uitleeft, dan kan inderdaad ook juist het etherlichaam
vrij komen. Maar de oorzaak ligt dan toch in het zenuwstelsel. Die
dingen zijn nu eenmaal zeer gecompliceerd.
De huidige
psychiatrie heeft nog helemaal geen handvat, deze drie vormen van
psychische ziekten van elkaar te onderscheiden. De pschychiatrie zal
pas dan zich verder kunnen vervolmaken, wanneer men psychische
afwijkingen van elkaar zal onderscheiden, die veroorzaakt worden
doordat ofwel het geketende etherlichaam, of het geketende astraal
lichaam of het geketende ‘ik’ wordt losgelaten. Men zal dan op
een zeer zinvolle manier de psychische ziektebeelden kunnen
onderscheiden en ordenen, en het zal belangrijk zijn deze op een
dergelijke manier te kunnen ordenen.
U kunt
hieruit ook opmaken, hoe zelfkennis alleen ondersteund kan worden
door een indringende beschouwing van de gecompliceerde aard van
het menselijk wezen. Inzicht kan nu eenmaal ook zijn onaangename
kanten hebben. Maar kennis en inzicht behoren geen speelgoed te
zijn; zij zijn de meest ernstige aangelegenheid in het leven van de
mens. En degene, die al die dingen, waar het bij de menselijke
natuur om gaat, weet en ook maar enigszins de wil heeft, deze dingen
niet in egoïstische zin te nemen, maar objectief te denken en te
doorvoelen, die heeft door deze kennis tegelijkertijd een belangrijk
gezichtspunt in het genezingsproces. Zeker, men kan zwakker zijn dan
het genezingsmoment; maar deze inzichten dragen er toch aan bij. Men
heeft het alleen dan niet, wanneer men volledig in zijn subjectieve
aard blijft steken, wanneer men daar niet uit wil komen.
Dat
is het grote probleem van zulke bewegingen als de onze, dat het
enerzijds noodzakelijk is, op een ernstige manier naar de hoogste
inzichten te streven, en dat anderzijds niet ieder, die zich bij
zo’n beweging als de onze aansluit, ook geneigd is zulke inzichten
geheel objectief op te vatten, ze in de ware zin van het woord
ernstig te nemen. Want ze werken juist gezondmaken op het
persoonlijke, wanneer men niet bij iedere gelegenheid op zijn eigen
persoonlijkheid reflecteert, dat men niet steeds maar nadenkt over:
wat voel ik,
hoe gaat het met mij in
de wereld, wat leeft er allemaal in mijn
ziel en dergelijke, maar dat men van
zichzelf loskomt en zijn aandacht richt op de algemeen menselijke
aangelegenheden. Er treedt alleen een moeilijkheid op, wanneer
men zich slechts tot zichzelf wil beperken, wanneer men niet van
zichzelf loskomt. Hoe meer men in staat is, van zijn eigen
persoontje los te komen en het algemeen-wereldlijke probeert te
begrijpen, des te meer heeft men aan inzicht en kennis ook een
geneesmiddel.
Het zou zo
verheugend zijn wanneer men dat nu juist eens zou willen geloven.
Een goede gelegenheid, om de tegenovergestelde pool te zien heeft u,
wanneer u een vereniging als de onze bekijkt. Het is heel natuurlijk
en ook gerechtvaardigd, dat mensen, die niet gemakkelijk van
zichzelf loskomen ook troost, hoop en vertrouwen in onze beweging
zoeken. Maar wanneer zij niet oprecht ernaar streven van zichzelf
los te komen, wanneer zij zich altijd alleen maar bezig houden met
wat zij zelf aan hun hoofd hebben, wat hen zelf te harte gaat - om
van andere zaken, waar behoorlijk wat mensen in onze vereniging zich
mee bezig houden maar niet te spreken - , dan kan het inzicht voor
hen niet dat zijn, wat het in werkelijkheid is. Men kan zich voor
inzicht zo interesseren, dat het niet alleen maar een persoonlijke,
maar een algemeen-menselijke aangelegenheid is. Hoe meer
persoonlijke zaken meespelen, de te meer verwijdert men zich van
datgene, wat juist heilzaam werkt bij het inzicht in de diepere
gronden van de wereld.
Nu moet men
zich juist vanuit de gezichtspunten, die we hebben opgenomen,
helderheid verschaffen, hoe bepaalde impulsen in de menselijke
natuur verbonden zijn met het feit, dat het psychische, het
geestelijke in het somnambulisme of in de waanzin vrijkomt. - Want
er is altijd een vrijworden verbonden met het opgaan in het
geestelijke. Dat is echter verbonden met een zekere wellust, met een
echt wellust, direct en indirect. Want het vrijgewordene, of het nu
etherisch is of astraal of het ‘ik’, giet zich in zekere zin uit
in de geestelijke wereld. En dit uitgieten is volstrekt met
innerlijke gevoelens van zaligheid verbonden. Juist degene met een
psychische afwijking ervaart bepaalde gevoelens van bevrediging in
zijn afwijkende zieletoestand en heeft daarom zo’n moeite er
afstand van te doen. En men kan iets meemaken, dat velen al ervaren
hebben die zich bezig hebben gehouden met het genezen van psyschisch
gestoorden: Wanneer laatstgenoemden door bekwame artsen werden
behandeld, dan kwam het heel dikwijls voor, dat wanneer er genezing
begon op te treden, de zieken niet meer dat vrij-zijn en opgaan in
de geestelijke omgeving voelden. Zij verloren een bepaald gevoel van
wellust en gelukzaligheid en begonnen de persoon te haten die hen
deze gevoelens ontnomen had. Terwijl men bij anderen, die niet
psychisch ziek zijn toch kan ervaren, dat zij de arts die hen
geneest dankbaar zijn, is bij inspanningen die men zich voor
psychisch zieken getroost heeft dikwijls het tegendeel het geval.
Dat is een ervaring die u in de literatuur terug kunt vinden, want
de artsen hebben steeds weer opnieuw vastgesteld, dat wanneer er
genezing intreedt, of pogingen worden ondernomen om de toestand te
overwinnen de wellust vermindert en de betrokkenen de genezer
onsympathiek beginnen te vinden: Hij ontneemt hen datgene, wat zij
eigenlijk prettig vinden, wat ook in het onderbewuste prettig
gevonden wordt, terwijl men hetzelfde boven de bewustzijnsdrempel
niet waar wil hebben.
Wanneer
u deze dingen in ogenschouw neemt werpt u een blik in de diepe
geheimen van de menselijke zielegesteldheid. Anderzijds zult u
echter begrijpen, dat wanneer het ‘ik’ of het etherlichaam of
het astraal lichaam zich in eerste instantie moeite getroost hebben,
met behulp van hun fysieke werktuigen te werken, en wanneer zij dan
vrij worden en nog sterk zijn, nog de vormindrukken hebben, die zijn
in het fysieke hadden, dat zij dan bepaalde krachten gemakkelijker
kunnen ontvouwen dan dat die in de zieke organen ontvouwd kunnen
worden. Vandaar dat dat soort zieken, die in perioden - want er
bestaan abnormale zieletoestanden die zich cyclisch, in perioden
voordoen - uit hun organisme treden, zeer dikwijls bespeuren, dat
zij vermogens hebben, die zij anders niet bezitten. Dat heeft weer
een grote bevrediging tot gevolg, en wanneer zij dan terugkeren in
hun fysieke lichaam en zij een bewuste herinnering overhouden van
datgene wat hen is overkomen, dan kunnen zij over deze dingen zelfs
een zeer helder zelfbewustzijn hebben. In de eerste helft van de
negentiende eeuw had een beroemde arts, Willis,
een geesteszieke genezen, dat wil zeggen dat hij bij hem bereikt had
dat hij weer verstandig over zichzelf kon denken. En deze genezen
geesteszieke, die een intelligent mens was, schreef het volgende op
als een soort terugblik op zijn waanzinstoestand. U zult nu datgene
wat deze intellectuele waanzinnige opschreef goed begrijpen, wanneer
u rekening houdt met datgene wat ik hierover heb gezegd. Het betreft
hier een geesteszieke met een ziektebeeld, waarbij in zekere zin
alle drie de hogere wezensdelen ontketend werden. De zieke schrijft:
“Ik wacht met ongeduld op mijn aanvallen...zaligheid” - dus
denkt u zich een in, op dit uittreden uit zijn lichaam wacht hij
ongeduldig want hij wist, daar valt te genieten van een zekere
gelukzaligheid.
“Alles leek voor mij als vanzelf te gaan; er deden zich geen
hindernissen voor, noch in theorie noch in de praktijk. Mijn
geheugen kreeg plotseling een zeldzaam niveau van volmaaktheid...”
Degene, die
deze dingen doorziet, weet, dat hij anders aan obstipaties van het
onderlichaam heeft geleden en dat daardoor zijn geheugen vertroebeld
is geweest. Op het moment, dat zijn ik was losgescheurd, was zijn
geheugen in orde.
“Lange passages uit Latijnse geschriften vielen mij te binnen.
Gewoonlijk kost het mij erg veel moeite om ritmische uitgangen te
vinden; dan kon ik echter met hetzelfde grote gemak gedichten
schrijven als proza.”
U ziet, de
man beschreef zichzelf heel nauwkeurig en men kan begrijpen, dat hij
op een bepaalde manier probeerde de abnormale toestand te bereiken.
Men kan zoiets natuurlijk niet willekeurig, maar hij was blij,
wanneer de toestand kwam, want hij had daarbij een zeer wellustig
gevoel.
Dat is nu
precies de moeilijkheid bij mensen met een psychische afwijking, dat
men hen door de behandeling, subjectief gezien, niet tot een
gelukkige, maar tot een voor hen ongelukkige stemming moet voeren en
dat zij daarom daarover in werkelijkheid treurig zijn. Boven de
bewustzijnsdrempel is dat natuurlijk anders, maar in werkelijkheid,
in het onderbewustzijn zijn zij bedroefd, wanneer zij worden
genezen; maar in het onderbewustzijn willen zij in werkelijkheid
niet genezen worden. Dat is de moeilijkheid. De ontketende of de
ontketenden verweren zich met alle macht, dat zij worden losgerukt
van hun zaligheid, waarin zij terecht zijn gekomen bij hun
ontketening. U ziet, via deze weg laat men de materiële basis van
ons fysieke bestaan recht wedervaren; maar men wordt geen
materialist.
Laten we
bijvoorbeeld eens aannemen, dat iemand, in hogere mate dan dat men
hem daarvoor zo op het eerste gezicht aanziet, dom is; zulke mensen
zijn er. Welnu, domheid is immers ook maar een stapje in de richting
van een zekere abnormaliteit van de ziel, namelijk de
zwakzinnigheid. Dat kan te maken hebben met het feit dat het
anders geketende etherlichaam vrij is, omdat in zekere zin de
hersenen te compact zijn, niet beweeglijk genoeg functioneren. Laten
we eens aannemen dat zo’n mens zich een kogel door zijn hoofd zou
schieten, die hem echter niet dodelijk treft. Onder bepaalde
omstandigheden kan nu voor degene die deze dingen doorziet, dat een
zeer nuttige gebeurtenis lijken, voor zover het hem niet verder
beschadigd heeft; want misschien wordt hij nu door de ingetreden
vermindering van de compactheid van zijn hersenen intelligent. Zulke
gevallen hebben zich beslist voorgedaan, dat door hoofdverwondingen
de mensen wakker gemaakt werden ten opzichte van hun vroegere
toestand.
Er bestaat
werkelijk binnen het bereik van het fysiek waarneembare niets, wat
zo gecompliceerd is als de menselijke natuur; zij is het
gecompliceerdste wat er op de wereld te vinden is. Men moet de mens
echter werkelijk bekijken zoals ik dat nu uiteen heb gezet, wil men
hem in zijn volledigheid beschouwen. Want we hebben nu gezien, dat
zoals de mens met zijn hoofd voor ons staat, de activiteit van het
hoofd in een bepaald verband berust op het feit, dat het
etherlichaam op een goede manier in het hoofd ingevoegd is. De
afwijkende activiteit ontstaat, wanneer het etherlichaam vrij komt,
wanneer het ontketend wordt. Omdat de mens normaal georganiseerd is,
zijn zintuiglijke organen, zijn hersenzenuwen heeft, kan het
etherlichaam normale betrekkingen onderhouden met de gewoonlijke
omgeving. Wat de mens door zijn bijzondere verbinding van
etherlichaam en hoofd is, dat maakt hem tot de mens zoals die in
het algemeen tussen geboorte en dood in de fysieke wereld aanwezig
is. Wanneer we niets anders aan ons zouden dragen dan de normale
inschakeling van het etherlichaam in het hoofd, dan zouden alle
mensen gelijk zijn en de mens zou ook geen samenhang kunnen voelen
met dat deel van zijn wezen, dat onsterfelijk is; want het hoofd is
de bemiddelaar van de belevenissen en ervaringen, die wij in
het leven tussen geboorte en dood door de zintuigen, door de
hersenzenuwen kunnen hebben.
Bekijkt u
dit eens in samenhang met datgene, wat ik over het verlies van het
hoofd in het verloop van de reïncarnatie gezegd heb: Wat nu hoofd
is, was in de incarnatie daarvoor lichaam, wat nu lichaam is wordt
in de volgende incarnatie hoofd. Maar de mens heeft weet van de
samenhang met zijn onsterfelijk deel, dat door geboortes en dood
gaat, ook al is dit weten zonder geesteswetenschappelijke kennis
alleen maar geloven. Begrijpen kan hij deze samenhang alleen door
het hoofd, maar het bezit van deze kennis is alleen mogelijk door
het feit, dat hij zijn ruggemergzenuwsysteem als orgaan van zijn
astraal lichaam heeft. Daar worden die voorstellingen en gevoelens
gevormd, die de mens met zijn onsterfelijke, met zijn
bovenpersoonlijke in een wederzijdse verhouding brengen. Alles wat
wij slechts voor het leven tussen geboorte en dood hebben, hebben
wij door het feit, dat wij in ons organisme het aardse element, het
vaste element hebben. Ik heb bij andere gelegenheden naar voren
gebracht, dat we helemaal niet zo veel aan vaste stof in ons hebben,
dat wij voor vijfennegentig procent een vloeistofzuil zijn. Het
vaste in ons is uitermate gering - slechts vijf procent maakt er
deel van uit - ; de mens is een waterzuil. Maar drager van de gewone
gedachten voor het fysieke leven kan alleen dit vaste element zijn,
en alleen voor zover wij doortrokken zijn van het vloeibare met zijn
pulsering, weten wij van ons bovenpersoonlijke. En dit vloeibare en
zijn pulsering staat weer in verband met het ruggemergsysteem, die
het vloeibare en de pulsering vooral regelt. Hoe dit alles
samenhangt met bepaalde dingen die ik vroeger al eens uiteen heb
gezet, met het op-en-af-pulseren van de vloeistof tussen
onderlichaam en hersenen, zal ik, omdat ons dat nu te ver van het
huidige thema zou afleiden, morgen bespreken. De mens wordt echter
door het feit, dat hij het vloeistofelement in zich heeft, niet
alleen in verbinding gebracht met zijn bovenpersoonlijke, maar hij
wordt daardoor ook in zekere zin in zijn persoonlijkheid
gespecificeerd. Wanneer wij alleen maar hoofdmensen waren, dan
zouden wij allemaal hetzelfde denken, hetzelfde ervaren. Door
het feit dat wij hart-mensen zijn, dat wij het vloeibare element,
het bloed en andere sappen in ons hebben, zijn wij op een bepaalde
manier al gespecificeerd; want daardoor heeft de hierarchie van
de engelen een aandeel in ons wezen. De hierarchie van de engelen
kan in ons ingrijpen via het vloeibare element.
Een derde
mogelijkheid om in ons wezen in te grijpen ontstaat doordat bij de
normale samenwerking tussen de hogere wezensdelen met het
systeem van zenuwcellen de mogelijkheid aanwezig is, dat het
luchtvormige en alles wat daarmee samenhangt op ons werkt. Dit
gebeurt door het ademhalingsproces. Maar dit is zeer gecompliceerd.
Het is niet om het even, of wij hier of ergens anders ademhalen, of
de ademlucht veel of weinig zuurstof, veel of weinig vocht, veel of
weinig zonnewarmte en dergelijke bevat. Doordat wij de mogelijkheid
in ons dragen, dat via het luchtvormige element werkingen op ons
uitgeoefend worden, heeft de hierarchie van de aartsengelen de
mogelijkheid op ons te werken. Alles wat op ons wezen inwerkt vanuit
de hierarchie van de aartsengelen, of dat nu de normaal
voortgeschreden of de achtergebleven aartsengelen zijn, werkt via
een omweg door ons zenuwstelsel (Gangliensystem). En via deze
omweg werkt ook datgene wat uitgaat van de zogenaamde volksgeesten,
die immers ook tot de hierarchie van de aartsengelen horen. Wat
uitgaande van de volksgeesten op de mensen werkt, werkt op de
organen die samenhangen met het zenuwstelsel. Daarom is de volksaard
iets wat zo aan het bewustzijn onttrokken is, iets wat zo demonisch
werkt. En het hangt om de redenen die ik heb aangeduid daarom zo
sterk samen met al datgene, wat met de toestand van een bepaalde
streek te maken heeft; want veel meer den men wel gelooft, is de
plaatselijke toestand, het klimaat, verbonden met de werking van de
hierarchie van de aartsengelen. Het klimaat is immers niets
anders dan datgene, wat langs een omweg via de lucht op de mensen
werkt.
U ziet, hoe
men, door de aandacht op het zenuwstelsel te richten, laat zien hoe
in het onbewuste van de mens de impulsen van de volksziel
werken. Nu zult u ook begrijpen dat, meer dan men gewoonlijk denkt,
juist de volksaard met bepaalde eigenschappen van de mens
samenhangt, die aan zijn zenuwstelsel gebonden zijn. Meer dan men
gelooft, is namelijk het probleem van de volksaard in verband te
brengen met het vraagstuk van het sexuele. Want het feit dat men tot
een bepaalde volksaard hoort, berust op de zelfde organische
grondslag - het zenuwstelsel - , waarop ook het sexuele berust. Dat
is op een uiterlijke manier al te begrijpen door het feit dat men
door geboorte bij een bepaald volk hoort, voor zover men in de
moeder van een bepaald volk gerijpt wordt; in zo verre is immers al
de bemiddelende rol aanwezig. Daar ziet u, door welke, om te zeggen,
onderaardse zielegrondslagen juist het probleem van de nationaliteit
al met het probleem van het sexuele samenhangt. En daarom is in de
verschijningsvorm zo veel verwantschap tussen deze beide
impulsen van het leven. Men hoeft alleen maar met open ogen het
leven tegemoet te treden, om ontzettend veel verwantschappen te
vinden tussen de manier waarop de mens zijn activiteiten op het
erotische heeft, en hoe hij zich actief binnen zijn volksaard
opstelt. Hiermee wordt natuurlijk niets ten voor- of nadele van het
een of ander gezegd; maar zo liggen die feiten nu eenmaal. De
sterkere nationale gevoelens, die vooral sterk in het onbewuste
werken wanneer ze niet opgeheven worden naar het ik-bewustzijn door
de nationaliteitsvraag tot een karmische vraag te maken, zoals ik
dat vrij recent gekarakteriseerd heb, zijn zeer verwant met de
sterkere gevoelens van sexualiteit. Men mag zulke dingen niet
verdoezelen, door zich via ‘wishful thinking’ te laten verleiden
tot de gedachte dat een emotionele vorm van vaderlandsliefde een
echt hoogstaand gevoel is terwijl gevoelens van sexualiteit op een
veel lager niveau staan; want de feiten liggen nu eenmaal zoals ik
die beschreven heb.
Daardoor
kun u nu ook inzien, dat het eenvoudig is de mensen in
hoofd-aangelegenheden op een bepaalde manier op een lijn te krijgen.
Daar zijn ze immers gelijk. Wanneer we alleen maar hoofden waren
zouden we het snel met elkaar eens kunnen worden. Het is paradox om
te zeggen: Waren wij alleen maar hoofden. - Maar wanneer het leven
je heeft samengebracht met de meest uiteenlopende mensen, dan went
men eraan te spreken in zulke paradoxe uitdrukkingen. Zo maakte
ik eens kennis - dit even tussendoor - met een heel bekende
Oostenrijkse dichter, die ook filosofisch dacht en die een
vreselijke angst had voor het gegeven dat de mensen steeds
intellectueler werden. Hij zei: De mensen ontwikkelen zich op een
zodanige manier, dat zij steeds maar intellectueler worden;
tenslotte zal de rest van hun lichaam heel klein worden, volledig
verkommeren en zullen ze alleen nog maar wandelende hoofden zijn.
Hij zei dat in volle ernst.
Zouden we
alleen maar hoofden zijn, dan zouden we het over veel zaken snel
eens worden. Over datgene echter, wat moet worden begrepen door het
instrument van het ruggemergsysteem, worden de mensen het al
een stuk moeilijker met elkaar eens. Daarom bestrijden zij elkaar op
het gebied van de wereldbeschouwing en de religie, en op alle andere
gebieden die hen met het bovenpersoonlijke verbinden. En dat zij
elkaar met betrekking tot datgene waarvan ons zenuwstelsel het
orgaan is bestrijden zal men vooral in deze tijd niet in twijfel
trekken en ik bedoel daarmee niet de uiterlijke verschijnselen van
de oorlog, maar de oorlog waarin haat tegen haat spreekt; want de
uiterlijke oorlog hoeft helemaal niets te maken te hebben met
datgene waarin haat tegen haat zich ontwikkelt.
Deze dingen
moet zich de mensen weer bewust worden. Want alleen doordat men de
menselijk natuur doorziet, zal een weg uit de chaos gevonden
worden waarin de mensheid terecht is gekomen. We zullen morgen over
deze chaos verder spreken. Maar laat ons dit duidelijk zijn: Het
weten, het inzicht, dat verworven wordt over de gecompliceerde
natuur van de mens, moet zo opgepakt worden, van zo’n stemming
doordrongen worden, zoals ik dat eerder gekarakteriseerd heb: van
een onpersoonlijke stemming.
Nu heb ik
in eerste instantie onschuldige persoonlijke stemmingen
gekarakteriseerd: de mensen, die met zichzelf niet klaar komen, die
het steeds hebben over allerlei zaken die hun eigen hart betreffen.
Maar in de wereld treffen we ook een minder onschuldige,
persoonlijke of groeps-egoïstische stemming aan. De kennis van het
occulte wordt niet altijd op een onbaatzuchtige manier
gebruikt, dat hebt u gezien bij de beschouwingen, die ik in de loop
van deze weken naar voren heb gebracht. En men ontwikkelt al een
dieper inzicht in de impulsen, die er heersen in het menselijke doen
en laten, wanneer men vooral de menselijke natuur in zijn
complexiteit in ogenschouw kan nemen. Want wat men over de
individuele mens kan weten, hangt op zijn beurt weer samen met alles
wat er zich in het intermenselijke afspeelt, zowel tussen individuen
als datgene wat er zich tussen groeperingen afspeelt, in de
verhoudingen die zich bij de menselijke ontwikkeling tussen de
groeperingen voordoen.
Nu
heb ik u erop gewezen, dat in bepaalde occulte genootschappen
occulte kennis is aan-gewend om door middel van occulte impulsen op
iets aan te sturen, dat geen algemeen menselijke doelstellingen
maar groeps-egoïstsche doelstellingen omvatte. Ik heb met u erover
gesproken, dat in bepaalde occulte genootschappen opvattingen
heersten, hoe Europa vorm moest krijgen, hoe de vorming van Europa
tot stand gebracht moest worden. Wanneer ik vandaag aan datgene, wat
tot nu toe al naar voren gebracht is nog iets anders toevoeg, wat
nog niet aan het voetlicht is getreden, dan doe ik dat omdat het mij
zinvol lijkt, dat tenminste eens een keer ergens, ook al is het in
nog zo’n klein gezelschap, datgene gezegd wordt, wat in de
toekomst wel op dezelfde manier in de openbaarheid zal komen, zoals
nu in de antwoordnota aan president Wilson
de opdeling van Oostenrijk verschenen is. Want wie inzicht heeft in
deze dingen, die zou deze opdeling van Oostenrijk al in de
negentiger jaren van de negentiende eeuw - ik wil niet nog verder
teruggaan - op grond van die genoemde kaarten hebben kunnen
optekenen.
Welnu,
datgene wat altijd openbaar gemaakt wordt zijn fragmenten; dat
stroomt in de uiterlijke exoterische dingen op het moment
waarop men gelooft dat men ermee kan werken; het andere houdt men
achter. Het is echt niet om ook maar in het minst propaganda of
politiek te bedrijven, maar alleen om u feitelijke kennis mede te
delen, dat ik wil spreken over dit soort dingen. Zij zijn nu eenmaal
aanwezig in de wereld. Echt waar, ik houd er mij verre van iemand
angst aan te willen jagen, of zo op iemand te werken dat hij
klakkeloos iets van mij aanneemt, of in een of andere richting het
benauwd krijgt; het gaat hier alleen om het verwerven van inzicht.
andaar dat ik u graag een schets zou willen geven van de toekomstige
kaart van Europa. Ik zal u globaal beschrijven hoe in bepaalde
occulte gemeenschappen deze kaart eruit zag. Terwille van de
snelheid, zal alles bij benadering getekend worden. Zoals gezegd,
gaat het erom, wat voor gedachten men in zulke occulte
gemeenschappen had over de manier waarop Europa er in de verre
toekomst uit moest zien (er wordt getekend).
Het eerste
waar men sterk de aandacht op richtte was de situatie in zuid
Europa, de Balkan-confederatie; die zou in zekere zin als een soort
buffer, als een soort wal tegen de Russische invloedssfeer moeten
fungeren. Want die beschouwde men in het westen
vanzelfsprekenderwijs als de andere pool, in ieder geval niet
als iets waar men zich voor eeuwig mee wilde verbinden, maar als
iets dat op een bepaalde manier ook iets moest zijn, wat men ook
bestrijden wil. Deze confederatie zou, omdat men het huidige
koninkrijk Italië met de slavische bevolking op de Balkan en de bij
Oostenrijk horende zuidslavische bevolking wil laten samensmelten
met een groot deel van het Appenijnse schiereiland, de Italiaans
sprekende delen van Zwitserland, de zuidelijke delen van Oostenrijk,
Kroatië, Slavonië, Dalmatië omvatten. Daarbij zou dan een deel
van Griekenland komen, maar alleen het noordelijke deel. De
confederatie zou ook Hogarije omvatten en de mondingen van de Donau.
Dit zou de Balkan-confederatie zijn. - Ten oosten daarvan zou dan
alles wat men zich als Rusland omvattend voorstelde moeten liggen.
In dit landkaartenprogramma - dat zeg ik uitdrukkelijk - werd
steeds, en wel heel sterk benadrukt: Hoe Polen zich ook zou
gedragen, het is een wereldhistorische noodzaak, dat dit land
onder alle omstandigheden tenslotte in zijn geheel weer ingelijfd
moet worden in het Russische rijk. Dat was dus van begin af aan het
programma, dat Polen, inclusief de nu bij Pruisen horende delen
weer in het Russische rijk zouden moeten worden opgenomen.
Zodat dus het Russische rijk na dit programma het huidige Polen, ook
Galicië over de Slowaken heen moest omvatten. Als een zich
binnenstulpende schiereiland zou al datgene zijn wat ik hier arceer.
Dit zou Bukowina zijn (het wordt getekend).
Dan hebben
we Frankrijk, dat, met uitzondering van de Rijnmondingen, het gebied
tot aan de Rijn en het huidige Frans sprekende gedeelte van
Zwitserland zou omvatten, en dat hier door de Pyreneeën en hier
ongeveer zo begrensd zou zijn. Over de Scandinavische volkeren is
niets bijzonders gezegd; die zou men wel een behoorlijk lange tijd
met rust willen laten.
Verder
zouden we dan nog hebben: Het Duits sprekende gedeelte van
Zwitserland met Duitsland en de Duitse gebieden van Oostenrijk; die
zouden dus dit gebied hier omvatten. En wat hier met een kleur is
aangegeven, zou min of meer onder de op een of andere manier
werkende invloedssfeer van het Britse rijk moeten vallen: Holland,
België, de kust, Portugal, Spanje, het onderste deel van Italië -
over de eilanden kan op een andere keer gesproken worden -, het
zuidelijke deel van Griekenland.
Hier hebben
we een kaart die duidelijk aangeeft dat datgene wat wij gisteren op
het bord hebben proberen vast te leggen, al een soort
termijnbetaling voor deze kaart is, want voor Midden Europa is het
resultaat bij benadering hetzelfde, wanneer u deze kaart vergelijkt
met datgene, wat nu al in de entente-nota aan Wilson staat. Dat is
datgene wat als een ideale verdeling van Europa gegolden heeft. Om
geen onrecht te doen: Rome ligt ongeveer hier en zou vanzelfsprekend
bij Italië blijven. - Dat is nu niet iets, waarmee ik ook maar in
het minst, ik zeg het nogmaals, iemand zou willen beïnvloeden, maar
waarmee ik alleen wil zeggen, dat dit als een soort vorming van
Europa, voor mij duidelijk terug te voeren is tot datgene wat in de
negentiger, tachtiger jaren van de negentiende eeuw in bepaalde
occulte gemeenschappen werd geleerd.
Waarom men
daar de toekomstige vorming van Europa zo zag, welke redenen men
daarvoor had, ook dat werd altijd uiteengezet. Tot op zekere hoogte
werd uiteengezet, op welke manier en via welke wegen -
vanzelfsprekend op basis van verstandige overwegingen - men voor
Europa zo’n indeling wenste. Daarover zullen wij dan morgen
spreken. Ik wil alleen nog vermelden dat ik hier niet iets te berde
breng wat ik zelf verzonnen heb, maar iets doorgeef, wat in vele
hoofden als werkzame impuls leefde, als iets waarvoor men alles in
het werk moest stellen om het voor elkaar te krijgen.
Ik weet
heel goed, dat men vanuit kwaadwilligheid gemakkelijk zou kunnen
zeggen, dat het om een bepaalde reden ongepast is juist hier, op
deze plaats zulke dingen te zeggen. Maar ik wil geen propaganda
maken, ik wil noch voor oorlogvoerende noch voor neutrale staten een
of ander toekomstbeeld opstellen. Ik heb hiermee in het geheel niets
van doen, maar voor zover ik ze nu naar voren breng, zijn ze alleen
vanuit de impulsen naar voren gebracht, die in die kringen
bestonden. En we hebben daardoor een toekomstbeeld, dat is
voortgekomen uit het streven bepaalde impulsen vanuit een
egoïstische groepsbelang aan te wenden. Degene die door dit alles
tot zijn grote schrik constateert wat er zoal van de landkaart zou
verdwijnen, die mag tot zichzelf zeggen, dat het erom gaat, de
aandacht te richten op algemeen menselijke opgaven. Men kan het de
dingen aanzien, wanneer zij een uitvloeisel zijn van
groepsegoïstische interessen en hoeft ze niet als een fatum,
een noodlot te beschouwen. Het meest noodlottig lijkt mij
echter het standpunt, dat ik in zekere zin als een soort
struisvogelpolitiek zou willen karakteriseren, dat zich eenvoudig
voor zulke inzichten zou willen afsluiten, omdat ze onaangenaam
zijn, en omdat het hier of daar eigenlijk niet toegestaan is zulke
dingen te denken, omdat dat de mensen zo zou verontrusten.
Natuurlijk weet ik, dat men ook hier zou kunnen zeggen: men hoort
toch over zulke dingen niet te spreken, want dat kan de mensen, die
hier oprecht neutraal willen zijn, verontrusten. - Maar in onze
kringen zou men daar toch al boven moeten staan. Wij zouden toch
moeten kunnen verdragen, de dingen te zien zoals die zich nu eenmaal
in de wereld ontwikkelen. En wanneer ik deze dingen zeg, dat doe ik
dat ook, omdat ik ervan uit ga, dat u verstandig genoeg bent, deze
dingen ook op de juiste wijze in u op te nemen.
terug naar inhoudsopgave
Geen opmerkingen:
Een reactie posten