De
sterrenkinderen en de moeilijke kinderen
Uit ‘das Goetheanum’ van 11 maart 2001
Georg Kühlewind
(vert. Jan van Loon)
Het kind – een vreemdeling
Het jonge kind was altijd al een vreemdeling in de
wereld van de volwassenen, omdat het uit een wereld komt, waarin het
zijn gelijktijdig een communiceren is, een communicatie zonder
tekens, directe oer-communicatie van betekenisvolle wezens, zoals de
mensen in het voorgeboortelijk leven zijn. Zoals de ‘betekenissen’
van zintuiglijk waarneembare tekens niets stoffelijks hebben, is dat
ook het geval met wezens die betekenissen kunnen begrijpen en
scheppen. De volwassene leeft echter in een wereld van zintuiglijke
tekens, en voor het overgrote deel neemt hij die voor werkelijkheden,
zonder hun betekenis in te zien, ja zelfs zonder ook maar te
vermoeden dat het tekens zijn waar een betekenis aan ten grondslag
ligt: de natuurwetenschappelijke opvatting over de wereld.
De opvoeding van het kind moest ervoor zorgen, en
dat is in de meeste gevallen nog steeds zo, dat het aan deze uit
tekens en betekenis bestaande wereld snel wordt aangepast, waarbij de
betekeniskant meestal alleen maar als nominaal (vert. als naam voor
de dingen) wordt bestempeld. Dit is in het verleden over het algemeen
goed gelukt, omdat in de opvoeding nog van wijsheid vervulde
overblijfselen uit vroegere, meer spirituele tradities een rol
speelden. De laatste decennia is de situatie dramatisch veranderd: de
kloof tussen het kind en de wereld van de volwassene wordt met
toenemende snelheid steeds dieper en breder. Enerzijds worden de
kinderen in steeds grotere getale met een spirituele aanleg geboren;
anderzijds raakt de wereld van de volwassenen met toenemende snelheid
steeds verder verwijderd van de spiritualiteit: de wereld is
doortrokken van een zuiver materialistische mentaliteit en manier van
leven.
In deze wereld worden de laatste twintig jaar (er
zijn ook voorlopers die al eerder geboren zijn) steeds meer kinderen
geboren die anders zijn – anders dan wat ouders en pedagogen
van kinderen verwachten en gewend zijn. Tot nu toe werden deze
kinderen als buitenbeentjes beschouwd en behandeld, als eigenaardige
afwijkingen van de ‘normale’. Nu is het door hun aantal, dat nog
steeds groeit, duidelijk dat het niet om enkele op zichzelf staande
gevallen gaat, maar dat een nieuwe en tot nu toe onbekende generatie
zielen de aarde betreedt, kinderen, die een grote rijpheid met zich
meebrengen, die met de wereld van de volwassenen ontevreden zijn en
met een machtige spirituele impuls op onze aarde komen. Een
confrontatie met dit feit is onvermijdelijk.
De wezensblik
Voor hen die deze blik leren begrijpen blijkt nog
iets anders: dat de omgeving, de volwassenen voor deze blik
doorzichtig zijn. Dit ‘door iets heen kunnen kijken’ is een
vermogen dat alle kleine kinderen bezitten, maar bij de
sterrenkinderen kan de volwassene deze eigenschap in de blik van het
kind waarnemen; later kan het kind ook tot uitdrukking brengen wat
het in de volwassene ‘ziet’.
Vanaf het allereerste begin tonen deze kinderen een
eigen, individueel karakter en manifesteren dat ook zeer bewust; zij
weten wie zij zijn. Bij alle kinderen zien we dat ze in toenemende
mate al zeer individueel zijn; we horen veelvuldig dat dat gezien
wordt door peuter-en kleuterbegeleidsters, onderwijzers, leraren en
ouders; bij de sterrenkinderen zien we dat naast dit sterkere
bewustzijn ook zelfbewustzijn optreedt. Zij weten dat zij anders zijn
dan de ‘normale kinderen’ die nu nog op de scholen en in de
peuterspeelzalen de meerderheid vormen. De ‘nieuwen’ herkennen
elkaar met zekerheid en vormen samen groepjes. Wanneer de juf of
leraar buiten beeld is kan het gemakkelijk voorkomen dat er een
vijandige houding tussen deze twee groepen ontstaat. De
sterrenkinderen noemen zichzelf al heel snel ‘ik’, maar anders
dan bij de normale ontwikkeling vermindert dat hun
waarnemingsvermogen naar de buitenwereld niet. Verder nemen zij bij
de volwassenen alles waar en laten dat al op zeer jeugdige leeftijd
horen. Ze zeggen ook al heel snel wat zij wel willen en wat niet. Men
kan niet over hen beschikken zonder overleg. Wanneer men dat
nalaat, bieden ze taaie weerstand – zij willen met respect
behandeld worden. Men moet alles met hen bespreken, wanneer men
probeert iets van hen gedaan te krijgen. Zo’n bespreking is ook
noodzakelijk, wanneer zij, vanwege hun zeer jonge leeftijd, het
besprokene helemaal niet kunnen ‘verstaan’, want zij voelen zich
ook in zo’n geval in hun waarde gelaten. Het ‘intellectuele’
begrijpen, dat hier weliswaar niet aanwezig hoeft te zijn, wordt
immers zoals bekend is, dikwijls (ook bij geestelijk gehandicapten)
door een begrijpend voelen vervangen.
De nieuwe mens: in oprechte zelfkennis
Ondanks de duidelijk aanwezige individuele
karaktertrekken hebben deze sterrenkinderen in ziel en geest
gemeenschappelijke eigenaardigheden waardoor zij zich van ‘normale’
kinderen onderscheiden. Door deze eigenschappen wordt het voor de
deskundige onmogelijk te doen alsof dit verschijnsel helemaal niet
bestaat: we beleven een invasie niet van ‘sciencefictionwezens’
van andere planeten, maar van mensenzielen die in geestelijk opzicht
mondig zijn. Zij komen hier al als mondig wezens aan, van hun eigen
ster – niet van een zintuiglijk waarneembare ster, maar van ster
die verwant is aan de ster die de drie koningen bij de geboorte van
Jezus verschenen is en die hen op de weg van Jeruzalem naar Bethlehem
geleid heeft: de oriënteringsster van een ware, bovenzinnelijke
astrologie.
Van begin af aan moet men met deze kinderen omgaan
in overeenstemming met de rijpheid van hun wezen (die rijpheid heeft
hier niets van doen met eigenwijsheid of iets dergelijks).
Wanneer men niet vanaf het begin goed met hen omgaat, bijvoorbeeld
doordat ouders of opvoeders vasthouden aan conventionele methoden,
wordt op latere leeftijd de omgang met hen steeds moeilijker.
Voor deze kinderen bestaat er, al vanaf zeer
jeugdige leeftijd, geen autoriteit in de formele zin (ouders,
leraar). Bij hen moet je waardering, hoogachting en liefde
‘verdienen’. Het is onmogelijk te ‘doen alsof’ – iedere
onechtheid, iedere poging hen iets op de mouw te spelden hebben ze
bliksemsnel begrepen, afgewimpeld en veracht. Wat positief
gewaardeerd wordt zijn oprechtheid, het toegeven van eventuele
tekortkomingen of vergissingen en originaliteit. Zelf zijn ze
origineel en oprecht, dulden geen leugen; de omgang met hen is direct
en ongecompliceerd wanneer men hun vertrouwen heeft gewonnen. Zij
weten precies, wanneer men iemand iets kan toevertrouwen en wanneer
niet. Zij wijzen iedere voorschriftmatige manier van doen af en
vinden nieuwe, meestal effectievere wegen, om iets te leren of voor
elkaar te krijgen. Straffen heeft geen zin; het enige effect is dat
men degene afwijst die de straf oplegt; men beschouwt straf geven als
onmacht, een onvermogen om met hen om te gaan – en dat is ook zo.
Ook is het niet mogelijk – van buitenaf, als ‘opvoedkundig’
middel – hen een slecht geweten of een schuldgevoel aan te praten.
De sterrenkinderen hebben meestal de beschikking
over een overvloed aan vitaliteit en geestelijke energie, waardoor
het dikwijls lijkt alsof er van een ziekte sprake is. Dikwijls luidt
dan de diagnose: ADD (Attention Deficit Disorder) of ADHD (Attention
Deficit Hyperactive Disorder). In werkelijkheid is het echter zo, dat
zij alleen aandacht hebben voor iets dat hen echt interesseert –
als dat het geval is kunnen ze er helemaal in opgaan. Wanneer iets
hun interesse niet heeft vervelen ze zich gemakkelijk en worden
onrustig. Het hangt van de omgeving af en op school van de leraar, of
de belangstelling voor een vak of thema gewekt kan worden. Als dat
lukt, dan zal het kind geen enkel probleem hebben zijn aandacht erbij
te houden – de leraar zal dan ook geen problemen men dat kind
hebben; wanneer het echter niet lukt, wordt het kind erg onrustig en
is er nauwelijks toe over te halen zich met het onderwerp bezig te
houden.
Deze nieuwe kinderen hebben meestal een hoog
intelligentieniveau. Bij alle intelligentietests scoren zij onder hun
leeftijdsgenoten ver boven het gemiddelde – als zij tenminste dat
soort tests niet bij voorbaat afwijzen. Maar originaliteit is
nauwelijks te testen.
Behalve zeer intelligent zijn zij ook zeer gevoelig,
zowel als de gevoeligheid op henzelf gericht is als wanneer het om
hun medemensen gaat. Wanneer ze niet al door de omgeving ‘bedorven’
zijn, geven zij blijk van een groot medelijden, hun handelingen
worden door liefde geleid – dat valt sterk op. Zij zijn het meest
verstoord wanneer zij merken dat dit bij anderen niet het geval is.
Omdat ze emotioneel overgevoelig zijn, hebben zij emotioneel stabiele
en zekerheid uitstralende volwassenen als omgeving nodig – en zo’n
omgeving treffen we maar zelden aan. Zij worden gemakkelijk
gefrustreerd, meestal omdat zij hun vele originele ideeën niet in de
werkelijkheid kunnen omzetten. Mislukkingen kunnen zij moeilijk
verdragen, dikwijls worden zij erdoor geblokkeerd; zij geven dan hun
plannen al heel snel op.
Zij hebben er een hekel aan iets uit het hoofd te
leren, of op te zeggen, zij leren graag door ervaring en experiment.
Dikwijls hebben ze ook geestelijke ervaringen die ze dan onder elkaar
bespreken en ze hebben grote belangstelling voor zulke belevingen.
Zij trekken zich terug wanneer zij niet begrepen worden. En zij zijn
verontwaardigd wanneer iemand duidelijk niet uit liefde iets doet.
Wanneer iemand ziek of bedroefd is vormen zij stil een heilzaam
troostende kring om de betreffende, meestal met succes – zonder
woorden, omdat er over deze zaken ook niet te spreken valt.
Zij weten, dat zij en alle andere mensen geestelijke
wezens zijn. Het geestelijke in de mens wordt duidelijk ‘gezien’,
dat wil zeggen in zijn kwaliteit waargenomen. De reïncarnatiegedachte
is voor hen een natuurlijke vanzelfsprekendheid. Dikwijls schijnen
zij te weten wat hun vorige incarnatie geweest is. Maar omdat zij
zich gemakkelijk in de gedachten en de gemoedtoestanden van andere
mensen kunnen verplaatsen kan men, bijvoorbeeld in een
New-Age-omgeving (vert.: ook in een antroposofische omgeving) niet
echt weten, wat eigen belevingen en wat van anderen overgenomen
gedachten zijn. Iedere verborgen bedoeling, iedere verborgen gedachte
is voor deze kinderen direct zichtbaar. Dit gegeven moet dan ook
bepalend zijn voor het scheppen van een goede omgeving voor deze
kinderen.
Wanneer volwassenen weten wat sterrenkinderen zijn
kan dat hun houding veranderen, hoewel kennis nog niet garant staat
voor vermogens om goed met hen om te gaan. Het is duidelijk dat
volwassenen nieuwe vermogens zullen moeten ontwikkelen wanneer zij de
nieuwe generatie op een positieve manier willen ontvangen. Als dat
niet gebeurt worden deze sterrenkinderen allereerst moeilijke
kinderen, later is het ook mogelijk dat zij aan drugs verslaafd raken
of in het criminele milieu terechtkomen. Zij willen de wereld
veranderen volgens geestelijke impulsen, haar volgens de maatstaven
van medelijden en liefde gestalte geven. Dat zal hen niet lukken,
wanneer de volwassen wereld, die onvermijdelijk met hen in contact
komt, zich niet dienovereenkomstig verandert. Wanneer wij niet
innerlijk veranderen, zullen wij uit onze sterrenkinderen, doordat we
hen niet begrijpen of verkeerd begrijpen, mislukte wezens maken,
mislukt in hun binnenste wezen, in hun zending waarmee zij op de
aarde gekomen zijn – wij kunnen hen in hun missie, de wereld ten
goede te veranderen, hinderen, de zin van hun bestaan ontnemen. De
grote vreugde, waarmee in New-Age-kringen de komst van deze kinderen
terecht wordt begroet, zal zich als ijdele hoop ontpoppen, indien de
volwassenen vasthouden aan hun levenswijze: namelijk, dat zij niet
werken aan hun eigen geestelijke ontwikkeling.
De twee basiseigenschappen voor een noodzakelijke
grondhouding kunnen echter wel genoemd worden: Respect en
compromisloze oprechtheid. Om deze twee eigenschappen te ontwikkelen
moeten we hard aan onszelf werken. Oprechtheid (ook oprecht respect
tegenover het kind) vereist een hoge mate aan zelfkennis. Wie ten
opzichte van zichzelf niet oprecht is – en deze oprechtheid komt
zonder innerlijke scholing zelden voor – kan dat ook niet tegenover
anderen zijn.
De ‘moeilijkheid’ van het geestelijke
Er vindt in onze tijd een botsing plaats tussen een
geestelijke beleving die steeds intensiever wordt en een (niet
theoretisch) materialisme dat steeds intensiever beleefd wordt. Het
gevolg daarvan is de snelle en steeds onoverzichtelijker wordende
toename van het aantal ‘moeilijk opvoedbare’ kinderen waarbij het
voor de ‘deskundigen’ steeds lastiger wordt alle verschijnselen
en syndromen te begrijpen. Het is echter min of meer bekend, dat niet
uitgeleefde spiritualiteit (creativiteit) kan ontaarden in
weerspannigheid, gedragsstoornissen, verslaving, criminaliteit en
psychische of fysieke ziekteverschijnselen. De ‘moeilijke’
kinderen, en wat onder de gegeven omstandigheden van hen terechtkomt,
zijn dan een gevolg van de natuurlijke aanleg van de sterrenkinderen,
wanneer zij hun zending, de zin van hun bestaan, hebben verloren
Alle kleine kinderen leven nog in hoge mate in de
geestelijke wereld, voor zij actief kunnen spreken (dat wordt de
‘autistische’ ontwikkelingsfase genoemd), en wanneer ze in deze
fase zouden kunnen communiceren dan zouden zij veel kunnen vertellen
over deze geestelijke wereld. Zij kunnen middels tekens echter niet
communiceren, omdat zij gedeeltelijk nog deelgenoot zijn van
geestelijke belevingen (directe communicatie). Soms vertellen ze er
later nog over, maar zelden wordt er dan nog serieus naar hen
geluisterd. De sterrenkinderen zouden een bron kunnen zijn voor
inzichten in het leven van het kleine kind voordat het kan spreken,
omdat zij ook op latere leeftijd niet helemaal van deze bronnen
gescheiden worden.
Een waarschuwing: scholing in aandacht is nodig
Voor pedagogen en ouders, die zich met ‘moeilijke’
kinderen - binnen afzienbare tijd zijn bijna alle kinderen zo -
bezighouden en moeten bezighouden, zal alle antropologische
psychologische en antroposofische kennis hierover weliswaar
als onderdeel noodzakelijk, maar zeer zeker niet afdoende zijn. Want
pedagogie, of in toenemende mate orthopedagogie, kon of kan alleen
maar werkzaam zijn wanneer de pedagoog zijn vermogen tot aandacht
ontwikkelt en laat uitgroeien tot het vermogen tot geestelijke
ervaringen. Alleen door via zelfontwikkeling verkregen ‘hier en
nu’- intuïtie, liefde en overgave, dat wil zeggen oneindig
verhoogde aandacht, ook in het voelen en willen, die dan tot
kenvermogens worden zou hij de individualiteit van het kind tegemoet
kunnen komen. Scholing in bewustzijn en aandacht zou een hoofdvak
moeten zijn bij de opleiding tot pedagoog. De grote vraag is: wie
gaan dit soort cursussen geven? Daarvoor hoeft echt niet hoog
gegrepen te worden: de geconcentreerde aandacht gaat als vanzelf in
geestelijk waarnemingsvermogen over, wanneer het keerpunt, de
geestelijke ik-ervaring, wordt bereikt. Terwijl het met het genoemde
vermogen mogelijk zou zijn de individualiteit van het kind te
beleven, werkt zonder deze keerpunt-ervaring via de pedagoog alleen
het egoïstische, zichzelf gewaarwordende ego, en de neigingen en
daden van dit zichzelf gewaarwordende ego beheersen en bepalen in
deze tijd het wereldgebeuren, zoals ook alle nuttigheidsprincipes. En
die zijn voor het kleine kind onbegrijpelijk, omdat zij alleen bij de
ontwikkeling van de egoïteit (waarvan het uiterlijke teken het
spreken in de eerste persoon is) ‘zin’ krijgen.
Het adequate antwoord op de spirituele kinderen is
de spirituele volwassene. Wanneer we pessimistisch gestemd zijn over
de haalbaarheid hiervan – en daarvoor zijn vele redenen te vinden –
dan kondigen we daarmee het failliet van de hele wereld aan.
Wat men tegenwoordig in gezinnen, crèches,
kleuterscholen, scholen, orthopedagogische instituten zoal kan
observeren, kan worden opgevat als protest van de menselijke
zielen: een protest tegen de wereld van de volwassenen. Het scala
is breed: kinderen met spreek- of gedragstoornissen, problemen met de
aandacht, concentratieproblemen hyperactiviteit, desinteresse
autisme. Nu kan men de meeste van hen nog door aanpassing en dwang,
zowel uiterlijke als innerlijke dwang (pogingen vereenzaming te
vermijden, behoefte aan liefde van de omgeving enz.) laten
functioneren in de ‘normale’ wereld van de volwassenen; in de
nabije toekomst zal dat steeds moeilijker en zeldzamer worden. En
dat is onze hoop.
Nu kan men nog de jeugdige ‘afhakers’ als
abnormale wezens behandelen en ze ergens in een hoekje van onze
beschaving onderbrengen; maar naarmate hun aantal groeit zal dat niet
meer mogelijk zijn. De vraag is: Wie zal het protest
begrijpen? Wie zal de symptomen van de geperverteerde creativiteit en
originaliteit weer helen? Hoe kan de oorspronkelijke impuls van een
meer geestelijke cultuur zich echt doen gelden? (Deze laatste vraag
wordt diepgaand en pessimistisch behandeld in ‘Island’, de
laatste roman van Aldous Huxley ) Het minste wat wij kunnen doen is
de geestelijke impulsen die willen doorbreken op een goede manier
uitleggen en niet naar de afvalbak van de beschaving leiden.
terug naar inhoudsopgave
Geen opmerkingen:
Een reactie posten